Deze definitie is van Georg Kerschensteiner (1854-
1932), volgens de Brockhaus-encyclopedie gepromo
veerd op de invariantentheorie, volgens een biografie
schrijver van „een achttal publikaties over geodetica"
naast 168 studies en boeken op pedagogisch gebied,
gemeentelijk schoolopziener te München en in kringen
van de beeldende vorming vooral bekend door zijn gron
dige statistische studie van kindertekeningen ,,Die Ent-
wicklung der zeichnerischen Begabung" uit 1905.
Wij als landmeter beelden af wat buiten ons aanwezig is
(het woord „leeft" lijkt me wat misplaatst). Van Gogh en
Klee daarentegen leggen, heel verschillend overigens,
iets of soms veel van zichzelf in hun werk. Het gaat hun
er niet om alleen hun innerlijk, of alleen dat wat buiten
hen is, uit te drukken. Zij willen de relatie tussen henzelf
en de wereld voor anderen verbeelden. Van Gogh om
helst de wereld, direct, emotioneel, humorloos, onaange
past, heftig, soms grof, maar altijd intens en zorgzaam
(Jan Wolkers: „Even niet, brave moedige Vincent. Be
spaar me voor een wijle je overstelpende liefdevolle
dadendrift. Ik ben maar een sterfelijk mens"). Klee is af
standelijk, zachtmoedig, burgerlijk, gereserveerd, bere
deneerd, ironisch, speels, maar ook bepaald niet emotie
loos. Beiden beseffen heel goed waar ze mee bezig zijn,
wat hun beperkingen zijn, worstelen voortdurend met hun
relatie tot de wereld en de mensen daarin, schrijven daar
ook over (soms heel schrijnend) en trachten, zeker tegen
het einde van hun leven, elk op zijn manier, de pijn van
het bewustzijn te overwinnen.
Het is niet mijn bedoeling om hier een uitputtende be
schrijving te geven van het denken en werken van beide
schilders. Daar ben ik niet voor toegerust, en er zijn uit
stekende boeken voor. Ik wil me concentreren op de rela
tie van Van Gogh en Klee tot landschappen, tot kartogra-
fie, tot landmeten en landmeters, vooral door citaten uit
de gepubliceerde brieven, dagboeken, opstellen en col
lege-aantekeningen te geven. Er kan dus maar een heel
klein gedeelte van hun veelzijdigheid blijken. Daarbij laat
ik de twee kunstenaars zoveel mogelijk zelf aan het
woord en plaats ik mezelf even op de achtergrond, voor
zover dat mogelijk is althans, want het is mijn keuze (de
cursiveringen in de citaten uit Van Gogh's brieven ver
vangen de onderstrepingen in het origineel). Pas aan het
eind wil ik proberen de thema's die voor ons, landmeters,
van belang zouden kunnen zijn, samen te vatten.
Vincent van Gogh
„Ik ken nog geen betere definitie voor het woord
'Kunst' dan deze: 'L'art c'est l'homme ajouté a la
nature' [de kunst is de mens toegevoegd aan de
natuur], de natuur, de werkelijkheid, de waarheid,
doch met een betekenis, met een opvatting, met een
karakter die de artiest erin doet uitkomen en waaraan
hij uitdrukking geeft, qu'il dégage, dat hij ontwart, vrij
maakt, verheldert."
„Blijf maar altijd veel wandelen veel van de natuur
houden, want dat is de ware manier om de kunst meer
meer te leren begrijpen. De schilders begrijpen de
natuur hebben ze lief ieren ons zien.
„We zaten enige tijd in 't mastbos en tekenden samen
een kaartje van Etten en omstreken met de Bremberg
Haansberg de Geestestraat en Sprundel 't
Heike de Hoeve."
Vincent van Gogh was een buitenmens, innig verbonden
met de aarde en de mensen die er leven. Hij deinsde niet
terug voor eindeloze wandelingen, in zijn geboortestreek
Noord-Brabant, in Engeland, in Noord-Frankrijk, in Den
Haag, in Arles en waar hij nog meer geweest is, en deed
uitvoerig verslag van wat hij allemaal zag in brieven aan
zijn broer Theo. Het kaartje van Etten en omstreken dat
hij, samen met zijn jongste broer Cor, op zo'n wandeling
maakte, staat afgedrukt in de nieuwe uitgave van de brie
ven, op pagina 313. Van Gogh heeft, in de tijd dat hij in
Amsterdam theologie studeerde, meer kaarten getekend,
onder andere van Klein-Azië, Griekenland en Italië, „niet
zonder gevoel en liefde". Hij zag er veel in:
„Engeland is een land naar Gods hart, als men die
kaarten aanziet, dan moet men wel denken: 'God is
wijs en groot, Die dat zo heeft gemaakt, opdat het zij
wat het is'."
Een neiging tot perfectionisme was Van Gogh zeker niet
vreemd. In zijn Haagse periode deed hij veel moeite om
het perspectieftekenen onder de knie te krijgen; hij maak
te daarbij gebruik van een perspectiefraam. Beeldend
schrijven hoefde hij niet meer te leren:
„Ge moet me u dus maar voorstellen als zittende
's morgens om een uur of 4 al voor mijn zolderraam
pje, bezig met mijn perspectiefraam de weilanden
de timmermanswerf te bestuderen, als de vuren in 't
hofje aangemaakt worden om koffie te zetten en de
eerste arbeider op de werf komt slenteren. Over de
rode pannendaken komt een vlucht witte duiven aan
zeilen tussen de zwarte, rokende schoorstenen door.
Maar daarachter een oneindigheid van fijn, zacht
groen, mijlen mijlen van vlak weiland en een grijs
luchtje, zo stil, zo vredig als Corot of V. Goyen. Dat ge
zicht over de nokken van de daken de goten, waar
't gras in groeit, 's morgens heel vroeg die eerste
tekenen van leven ontwaken de vogel die vliegt,
de schoorsteen die rookt, het figuurtje laag in de
diepte dat slentert is dan ook 't sujet van mijn aqua
rel. Ik hoop, 't u bevallen zal."
Het gaat Van Gogh duidelijk om meer dan alleen het
meetkundig correct weergeven van het landschap:
„Gij moet goed begrijpen hoe ik de kunst beschouw.
Om te komen tot het waarachtige, moet men lang
veel werken. Wat ik wil mij ten doel stel, is bliksems
moeilijk en toch geloof ik niet dat ik te hoog mik. Ik wil
tekeningen maken die sommige mensen treffen.
Sorrow is een klein begin, misschien zo'n klein land
schapje als de Laan van Meerdervoort, de Rijswijkse
weilanden, de Scharrendrogerij, ook een klein begin.
Daarin is tenminste iets direct uit mijn eigen gemoed.
Hetzij in figuur, hetzij in landschap zou ik wel willen
uitdrukken niet iets sentimenteels, weemoedigs, doch
ernstige smart. Enfin, ik wil 't zover brengen dat men
zegt van mijn werk: die man voelt diep en die man
voelt fijn. Ondanks mijn zogenaamde grofheid be
grijpt ge misschien juist daarom. Het lijkt nu nog
pretentieus om zo te spreken, maar dat is dan ook de
reden waarom ik er kracht achter wil zetten."
Maar de natuur moet ook voor zichzelf kunnen spreken:
„Toen kneep ik wortels en stammen erin uit de tube,
en modelleerde die wat met 't penseel. Ja nu staan ze
548
NGT GEODESIA 90 - 12