werkelijk wel aardige schetsen te maken, maar zitten
beiden voor hun eindexamen, een voor dat van land
meter en de ander voor ingenieur."
Die landmeter was ene Ph. A. Furnée, zoon van Van
Gogh's Haagse verfhandelaar. Wanneer Van Gogh naar
Drenthe vertrekt, zwaait Furnée hem uit op het station, en
bij het vertrek van de landmeter naar Indië schrijft Van
Gogh hem uit Drenthe een afscheidsbrief met goede
raadgevingen:
,,Van harte hoop ik dat gij in Indië goed zult kunnen
aarden. Misschien zal dit nu beter gaan dan indien ge
eerst nog een lange tijd in Holland waart gebleven en
veel in Holland hadt geschilderd. Dan, als men eens
geheel en al in het grijze, trieste van hier is verdiept,
kan men bezwaarlijk in een Indische natuur zich in
werken misschien. Maar in de gegevene, indien gij nu
gans en al u tracht in te werken in de natuur daar, zo
zal dit denk ik u nog wel lukken. En wie weet wat
curieuze, pittoreske gevallen ge ginder vindt.
Veel Franse en ook andere schilders bevonden zich er
goed bij naar Algiers of Egypte te gaan, en ik stel mij
voor, Indië enigszins soortgelijke effecten moet geven.
Zo gingen er in de laatste jaren enkele schilders naar
China Japan en heel mooie dingen zag ik van die
landen.
Het doet mij zo veel genoegen dat ge warm blijft voor
het schilderen en ik geloof dat op conditie van vol
houden gij het een heel eind kunt brengen. Juist ook
omdat gij in uw vak toch altijd veel buiten moet zijn."
Paul Klee
Paul Klee ging niet naar Algiers, maar naar Tunesië, net
voor de eerste wereldoorlog, samen met zijn vrienden
Macke en Moilliet. Eerder had hij zich vooral toegelegd
op het tekenen, maar nu pas werd hij gegrepen door de
kleur en wist hij dat hij schilder was. Eind 1928 onder
neemt hij een reis naar Egypte, waar de lineaire struc
turen van het landschap een diepe indruk achterlaten en
hem inspireren tot een aantal „geometrische" teke
ningen, aquarellen en schilderijen, waaronder het hier
gereproduceerde „Vermessene Felder", een recente
aanwinst van de Kunstsammlung Nordrhein-Westfalen in
Düsseldorf. Bij Klee ligt altijd dubbelzinnigheid op de loer,
want „vermessen" kan zowel „opgemeten" als „ver
metel" betekenen. In elk geval had hij zicht op wat land
meters doen, want er bestaan ook een „Individualisierte
Höhenmessung der Lagen" en een „Gelandevermes-
sung" uit deze periode.
Klee werkte vanaf 1906 in München, in de tijd dat
Kerschensteiner net zijn studie over de kindertekening
had gepubliceerd. Het is zeer waarschijnlijk, dat hij deze
publikatie kende en dat zij hem aansprak en inspireerde.
Veel werk van Klee maakt, op het eerste gezicht, een
„kinderachtige" indruk, met veel symboliek die eerder
„gelezen" moet worden dan direct „gezien".
De genoemde geometrische studies zijn in zijn werk vrij
uitzonderlijk. Na de eerste wereldoorlog kwam Klee als
docent aan het Bauhaus te Weimar en Dessau, werkte
ook enige tijd in Düsseldorf en werd daar, in 1933,
wegens vermeend Jood-zijn en „ontaarde kunst" op
staande voet ontslagen. Daarop vertrok hij naar zijn ge
boorteland Zwitserland, waar hij in 1940, 60 jaar oud,
overleed, een gigantisch oeuvre achterlatend.
Paul Klee was in hoge mate geboeid door groei, ontwik
keling, beweging, gelijktijdigheid en evenwicht. Hij was,
net als Van Gogh, een fervent wandelaar. Anders dan
Van Gogh werkte hij niet naar de natuur, maar hij haalde
er wel zijn inspiratie vandaan. Zijn werkstukken, dagboe
ken en college-aantekeningen zijn hiervan getuige. Hij
doorbrak de wetten van het perspectief, maar gaf zijn
werk door compositie en kleur diepte. Klee was een lang
zame groeier, een laatbloeier, bijna als een plant altijd op
zoek naar zijn eigen positie in deze wereld. Hij kende het
werk van Van Gogh, door het bezoeken van tentoonstel
lingen en het lezen van zijn brieven in de periode 1907-
1911
„Jammer, dat de vroege Van Gogh menselijk zo mooi
en als schilder minder goed, en de latere schilderende
kunstenaar een zo getekend mens is. Men zou een ge
middelde tussen deze vergelijkingspunten moeten
kunnen vinden, dan ja! Dan het liefst zelf zo zijn."
Een jaar later schrijft hij:
„Overigens zag ik in de Sezession acht schilderijen
van Cézanne. Dat is voor mij de leermeester par excel
lence, veel meer leraar dan Van Gogh."
Maar toch, weer twee jaar later:
„Momenteel wordt mij over Van Gogh heel wat duide
lijk. Ik krijg, mede aan de hand van zijn brieven, meer
en meer vertrouwen in hem. Hij kon diep, diep in zijn
borst grijpen.
Misschien had hij zich nog niet helemaal uitgespro
ken, zodat nog een paar anderen moesten worden be
roepen? [om zijn plaats in te nemen]
Zijn lijn is nieuw en tegelijk zeer oud, en gelukkig geen
Europese aangelegenheid in reincultuur. Het gaat hier
meer om een reformatie dan om een omwenteling. Dat
er een lijn is, die van het impressionisme profiteert en
hem tegelijk overwint, dat vermag mij behoorlijk te
elektriseren. 'De lijn in de zin van vooruitgang geoor
loofd!'."
Klee zag zich dus geroepen de lijn van Van Gogh voort
te zetten, maar hij besefte ook heel goed dat er tussen
hemzelf en de wereld een moeilijk te doorbreken distantie
was, die bij Van Gogh en ook bij zijn in de eerste wereld
oorlog gesneuvelde vriend Franz Mare ontbrak:
„Mijn kunst mist wel een hartstochtelijk soort mense
lijkheid. Ik houd niet aards hartelijk van dieren en alle
andere wezens. Noch buig ik me tot hen, noch breng
ik ze op de zelfde hoogte als mijzelf. Ik los me eerder
van te voren in het geheel op en sta dan op een broe
derlijk niveau tot de naaste, tot alle aardse nabuur
schap. Ik heb. De gedachte aan de aarde treedt terug
voor de gedachte aan de wereld. Mijn liefde is ver en
religieus."
Zijn hele leven heeft Klee met die afstandelijkheid ge
worsteld, in zijn laatste levensjaren, met de dood voor
ogen, steeds meer emotioneel, maar in zijn Bauhaustijd
toch vooral intellectueel:
„De samenspraak met de natuur blijft voor de kunste
naar Conditio sine qua non. De kunstenaar is mens,
552
NGT GEODESIA 90-12