zelf natuur en een stuk natuur in de ruimte van de
natuur.
De wijze van kunstbeoefening van gisteren en de
daarmee samenhangende studie van de natuur be
stond in een, men kan wel zeggen pijnlijk gedifferen
tieerd, onderzoek van het uiterlijk. Ik en Jij, de kunste
naar en zijn object, zochten betrekkingen langs de
optisch-fysische weg door de luchtlaag, die tussen Ik
en Jij ligt. Langs deze weg werden uitstekende beel
den van de door de lucht gefilterde oppervlakte van
het voorwerp verkregen en daarmee de kunst van het
optische zien uitgebouwd, waartegenover de kunst
van het beschouwen en het zichtbaar maken van niet-
optische indrukken en voorstellingen verwaarloosd
achterbleef.
Het voorwerp breidt zich buiten zijn verschijning uit
door ons weten omtrent zijn innerlijk. Door het weten,
dat het ding meer is dan zijn buitenkant te kennen
geeft."
In 1920 publiceerde Klee een Schöpferische Konfes-
sion", een „Creatieve geloofsbelijdenis". Hieruit een
paar grotere fragmenten, waaruit zijn zoeken naar de ele
mentaire bestanddelen van de tekening en zijn opvatting
over de relatie tussen het samenspel van deze vormele
menten en de werkelijkheid duidelijk naar voren komen:
„I. Kunst geeft niet het zichtbare weer, maar maakt
zichtbaar. Het wezen van de grafiek verleidt gemakke
lijk en met recht tot abstraktie. Schema- en sprookjes
achtigheid van het imaginaire karakter is gegeven en
uit zich tegelijk met grote precisie. Hoe zuiverder het
grafische werk, dat wil zeggen hoe meer gewicht op
de aan de grafische weergave ten grondslag liggende
vormelementen is gelegd, des te gebrekkiger is de uit
rusting voor de realistische weergave van zichtbare
dingen.
Vormelementen van de grafiek zijn: punten, lineaire,
vlakvormige en ruimtelijke energieën. Een vlakvormig
element, dat niet uit kleinere eenheden is samen
gesteld, is bijvoorbeeld een met een breedkantige stift
bereikte energie met of zonder modulatie. Een ruimte
lijk element bijvoorbeeld een wolkachtige dampige
vlek van een vol penseel meestal met verschillende
graden van helderheid.
II. Laten we, daarbij een topografische kaart opbou
wend, een kleine reis plannen en uitvoeren in het land
van het betere inzicht. Aan het dode punt voorbij
gaand zij de eerste beweeglijke daad (lijn). Na korte
tijd stoppen, om adem te halen (onderbroken of bij
herhaaldelijk stoppen gelede lijn). Terugblik, hoe ver
we al zijn (tegenbeweging). In gedachten de weg hier
heen en daarheen afwegen (lijnenbundel). Een rivier
wil hinderen, we bedienen ons van een boot (golf
beweging). Meer stroomopwaarts zou een brug ge
weest zijn (reeks bogen). Aan de andere kant treffen
we een gelijkgezinde aan, die ook daarheen wil waar
groter inzicht is te vinden. Eerst tot vreugde eens (con
vergentie), ontstaan er geleidelijk verschillen (zelfstan
dig verloop van twee lijnen). Zekere opwinding beider
zijds (uitdrukking, dynamiek en psyche van de lijn).
We doorkruisen een omgeploegde akker (vlak door
trokken met lijnen), dan een dicht bos. Hij verdwaalt,
zoekt en beschrijft eenmaal zelfs de klassieke be
weging van de rennende hond. Helemaal koel ben ik
ook niet meer; over een nieuw rivierengebied ligt nevel
(ruimtelijk element). Spoedig wordt het ondertussen
weer helderder. Mandenvlechters keren om met hun
wagen (het wiel). Bij hen een kind met de vrolijkste
lokken (de schroefbeweging). Later wordt het zwoel en
nachtelijk (ruimtelijk element). Een bliksemschicht aan
de horizon (de zigzaglijn). Boven ons evenwel nog
sterren (puntenzaaisel). Spoedig is ons eerste onder
komen bereikt. Voor het inslapen zal veel als herinne
ring weer opduiken, want zo'n reisje is heel indruk
wekkend.
De meest verschillende lijnen. Vlekken. Stippen. Vlak
ken glad. Vlakken gestippeld, gearceerd. Golfbewe
ging. Geremde, gelede beweging. Tegenbeweging.
Vlechtwerk, weefsel. Metselwerk, schubben. Een
stemmigheid, meerstemmigheid. Zich oplossende,
versterkende lijn (dynamiek).
De blijde gelijkmatigheid van het eerste stuk, dan de
remmingen, de zenuwen! Beheerst sidderen, vleien
van hoopvolle luchtjes. Voor het onweer de horzel-
overval! De woede, het moorden. De goede zaak als
leidraad, zelfs in struikgewas en schemering. De blik
sem herinnerde aan die koortscurve. Van een ziek
kind Toentertijd.
VII. Kunst verhoudt zich tot de schepping als een ge
lijkenis. Ze is telkens een voorbeeld, net zo als het
aardse een kosmisch voorbeeld is.
Hier wordt een merkwaardig soort kartografie beoefend.
Afstandelijk, formeel, maar toch ook direct op de wereld,
althans een denkbare wereld, betrokken, en met een in
gehouden emotie, die toch op de toeschouwer of lezer
moet worden overgebracht:
„Men is bewogen en zet daardoor makkelijker in be
weging.
De voorafgaande beweging in ons, de actieve, schep
pende beweging van ons in de richting van het werk
stuk en de verdere overdracht van de bewogenheid in
het werkstuk naar anderen, naar de beschouwers van
het werkstuk, dat zijn de hoofdfasen van het creatieve
geheel, als voorschepping, schepping en naschep-
ping."
Klee had daarbij Van Gogh kunnen citeren:
„En als er wordt gezegd dat ze te snel zijn gemaakt,
dan kun jij antwoorden dat zij te snel gekeken heb
ben."
Deze veelzijdige kunstenaar (hij had ook een literaire of
muzikale loopbaan kunnen kiezen) was lange tijd docent
aan het Bauhaus. Daar luidde het parool: „Kunst en tech
niek een nieuwe eenheid". Cyrille Offermans betwij
felt in zijn zeer lezenswaardige „Een evenwichtskunste
naar" of Klee het met deze stelling eens was. Maar,
schrijft hij:
„Toch stond Klee niet onverschillig tegenover thema's
als 'de mechanisering van het leven' en de 'machine
mens', zijn interesse ging alleen in een heel andere
richting dan die van de meesten van zijn tijdgenoten.
Voor werkelijke machines, die, eenmaal gestart,
slechts tot één, strikt voorspelbare beweging in staat
waren, had hij inderdaad niet de geringste belangstel-
NGT GEODESIA 90 12
553