Mutaties
vaak verschillend. Bij het gebruik van een computer
systeem ligt de nadruk op controle, bestands- en gege
vensbeheer en het hanteren van procedures. Uiteraard
waren er vroeger ook procedures, echter de mate en de
detailleringsgraad waarin ze voorkomen, wijken sterk af.
Daarbij zijn de consequenties van foutieve handelingen in
een computersysteem niet direct zichtbaar: in bepaalde
omstandigheden kunnen deze leiden tot vervelende con
sequenties.
Een goede basis als uitgangspunt en normen voor kwali
teitsbewaking en instandhouding van het digitaal basis
bestand zijn juist dan van groot belang, als de informatie
door meerdere personen en/of disciplines frequenter en
in verschillende vormen wordt gebruikt. In het laatste
geval is het beter om te praten over een informatie
systeem dan over een geautomatiseerd processysteem.
In een analoog kaartarchief wordt de waarde van de infor
matie bepaald door toegankelijkheid, actualiteit en juist
heid van coördinaten, duidelijkheid van de gekarteerde
objecten c.q. leesbaarheid van de kaart en relatie tussen
kaartbladen. In een digitaal topografisch informatie
systeem (TIS) wordt de waarde mede bepaald door gege
vensopslag, gegevensdefinitie, ordening van gegevens,
toegankelijkheid, actualiteit en homogeniteit/integriteit.
Deze begrippen en de wijze waarop de betekenis ervan
door verschillende leveranciers van systemen worden
vertaald, staan meestal borg voor goede ontwikkelingen
en implementaties.
Helaas heeft tot op heden één aspect relatief weinig aan
dacht gekregen, namelijk het mutatieproces. Dit onder
deel moet, vanuit geodetisch oogpunt, in de veelal ge
avanceerde informatiesystemen als een duidelijk zwakke
plek worden gezien, omdat voor dit interactieve proces
onvoldoende en vaak kwalitatief ontoereikende hulp
middelen worden aangeboden. Dit geldt zowel voor de
thematische (bijvoorbeeld classificatie en datum) als de
specifiek geometrische attributen (bijvoorbeeld precisie
en wijze van inwinning). Een optimale implementatie van
het gegevensmodel blijkt vaak onmogelijk of moeizaam.
Na een meestal volledig geautomatiseerde voorverwer
king worden bijvoorbeeld aspecten als aansluiting en het
muteren van thematische informatie overgelaten aan de
vaardigheid van de tekenaar. Deze moet met zijn kennis
en vaardigheid handmatig en soms semi-automatisch op
interactief grafische wijze mutaties verrichten. Dat daar
een grote hoeveelheid en verscheidenheid aan fouten
kunnen optreden, die tot inconsistentie in het informatie
systeem leiden, ligt voor de hand. Het potentieel aan ge
reedschappen dat in veel gevallen deel uitmaakt van de
basisconfiguratie van een informatiesysteem, zou beter
moeten worden benut.
In dit artikel wordt niet uitgegaan van de soorten en de
frequentie van fouten, maar wordt gekozen voor een
objectgerichte benadering. Anders gezegd, een TIS be
vat primair informatie over de geometrie van topogra
fische objecten (ligging, vorm en ruimtelijke relatie), waar
door de consistentie van geometrie, in relatie tot het
object en zijn omgeving, de basis vormt voor alle inter
actieve mutaties.
De basis voor het onderzoek naar de beheersbaarheid
van de consistentieproblematiek werd gelegd in een eer
der gehouden onderzoek naar een efficiënte en degelijke
opslag- en gegevensstructuur voor een TIS [1]. Welke
consequenties het heeft om mutaties in de geometrie
door te voeren en continu te bewaken, wordt hier nader
uiteengezet.
Als mutaties als een proces worden beschouwd, onder
kennen we daarin de handelingen toevoegen, wijzigen en
verwijderen. Beschouwen we mutaties als onderdeel van
topografie, dan betreft het veranderingen van objecten in
de ruimte en hun onderlinge relatie. De eerder genoemde
handelingen hebben dan betrekking op een (deelverza
meling van objecten en de gegevens van die objecten.
Om beter greep te krijgen op het registreren van de
veranderingen en het verwerken daarvan in een topogra
fisch informatiesysteem, is het zinvol de veranderingen
nader te analyseren.
Naast een continu waarnemingsproces (monitoring)
bestaat een discontinu waarnemingsproces: in een be
paald tijdsinterval wordt een toestand meerdere malen
geregistreerd. Door bijvoorbeeld twee toestanden, gere
gistreerd op tijdstip i en i 1, met elkaar te vergelijken,
kunnen verschillen worden waargenomen en geregis
treerd. De totale inhoud van een bepaalde toestand wordt
daarbij als niet bekend verondersteld. Een andere vorm
is het definiëren van een basis en de (periodiek) waarge
nomen veranderingen ten opzichte van die basis vast te
leggen. De veranderingen worden verwerkt in die basis.
Het kiezen van een basis en het verwerken van mutaties
ten opzichte daarvan is daarmee van groot belang ge
worden.
Vertalen we dit naar de geodesie, dan herkennen we
onder andere het waarnemen van de veranderingen, het
registreren van meetwaarden en het vastleggen van ob
jecten in een betrouwbare en eenduidige basis (referen
tiestelsel). Er wordt bijvoorbeeld gebruik gemaakt van
een „verouderde" basiskaart, die wordt gebruikt om ver
anderingen direct te kunnen constateren en met behulp
van metingen vast te leggen. Daarbij dient aansluiting te
worden gezocht met het tijdstip waarop een basiskaart is
vervaardigd en het referentiestelsel waarin de geometrie
is bepaald.
Belangrijk is dat veranderingen op grond van bepaalde
uitgangspunten en definities worden gesignaleerd en
geregistreerd. Voorkomen moet worden dat interpretatie
verschillen van landmeters grote invloed uitoefenen op
de geregistreerde geometrie. De volgende uitgangspun
ten kunnen onder andere worden gehanteerd:
geometrische details van vlakobjecten die kleiner zijn
dan 15 cm (bijvoorbeeld een erker of kozijnen),
worden niet opgenomen, omdat de standaardafbeel-
dingsschaal 1 500 bedraagt;
de vorm van het object wordt bepaald door de op
gaande gevel op maaiveldniveau;
objecten worden geclassificeerd op grond van fysieke
kenmerken;
vorm en ligging van het object zijn gebaseerd op een
drietal objecttypen, te weten: een punt, lijn of vlak;
het gemeentelijk grondgebied op maaiveldniveau
(grondmodel) wordt bepaald door een verzameling
vlakobjecten, waartussen geen „gaten" en/of „over
lappingen" bestaan;
het grondmodel wordt in een tweedimensionale ruimte
beschreven (in de toekomst driedimensionaal I);
de vorm van lijn- en vlakobjecten wordt bepaald door
een aaneenschakeling van vectoren en/of cirkelseg
menten;
een vector of cirkelsegment dat de grens tussen twee
vlakobjecten vormt, bevat de classificatie van het ob-
556
NGT GEODESIA 90 - 12