ding niet en een woonboot wel tot het begrip vastgoed). Een van de
volgende sprekers heeft hier ook een andere visie op. Wat vindt u bij
voorbeeld van deze definitie (red.):
Onder vastgoed vallen alle elementen die door hun aard of bestem
ming een vaste (en permanente) plaats ten opzichte van het aard
oppervlak (behoren te) hebben. Hierdoor scherpen we mijns inziens
de definitie van Dekker nog wat verder aan, terwijl aan de andere
kant toch enige „bewegingsruimte" ontstaat.
Een zeer belangrijke uitspraak was, dat bij reconstructie van gege
vens omtrent vastgoedelementen ook weer hetzelfde beeld moet
ontstaan.
Gemakkelijk zou de volgende spreker het niet krijgen na het vloeien
de betoog van Dekker. De voorzitter wilde zelfs „zijn schoenen uit
doen". Gelukkig voegde hij niet de daad bij het woord en gaf het
woord aan ir. G. A. M. Nootenbos, senior-adviseur bij CMG. Deze
ging in op de vraag of de vereiste kwaliteiten bij de landmeter als
coördinator in de vastgoedinformatie wel aanwezig zijn. Duidelijk
bleek zijn stellingname op het gebied van de vaktechnische kennis
van de landmeter. Of de landmeter echter op administratief gebied
en op het gebied van vastgoedinformatiesystemen voldoende kennis
in huis heeft, trok hij in twijfel.
Kan de landmeter als organisator een organisatorisch vraagstuk als
„vastgoedinformatie" aanpakken? Naast technische kennis zijn
bovendien bedrijfseconomisch denken en gedrevenheid noodzake
lijk om deze spilfunctie te kunnen vervullen, zo stelde hij.
Deze stelling had blijkbaar een schrikreactie teweeggebracht, gezien
het aantal landmeters dat na de pauze de zaal bemande om de
lezing van ing. J. E. P. Wesse/s, hoofd van de afdeling Vastgoed
informatie en Kartografie bij de gemeente Maastricht, te kunnen bij
wonen. Deze kon het niet nalaten nog een opmerking in de richting
van Dekker te plaatsen door te stellen dat men bij vastgoedinforma
tie en -registratie toch niet om de gemeenten heen kan. Hij wist de
zaal op zijn hand te krijgen door op een „Limburgs" kritische wijze
de organisatie waarvan hij nu zelf deel uitmaakt, door te lichten.
Wessels vroeg zich af of alle invoer wel tot nuttige informatie leidt.
Bovendien constateerde hij dat het onderhoud van vastgoedsyste
men (al of niet geautomatiseerd) bij gemeenten nogal te wensen
overliet.
In 1986 kwam er een ommekeer in het beleid in Maastricht. Er werd
gedacht aan uitbesteding van werkzaamheden en de nauwkeurig
heid van de kaarten kwam ter discussie. Vaak wordt nauwkeurigheid
in kaarten nagestreefd, die totaal niet wenselijk is en slechts geld
verslindend werkt. Wel is er behoefte aan een kaart met een homo
gene kwaliteit. In concrete betekende deze nieuwe zienswijze voor
Maastricht: GBKN, luchtkartering en samenwerking met andere
GBKN-partners.
Na de lunchpauze kreeg drs. H. Bos, vennoot van het organisatie
bureau Anderson, Elffers en Felix, het woord. Zijn lezing had als titel:
„Van coördinaat naar coördinatie en terug". Het sleutelwoord is
coördinatie. Zonder coördinatie bestaat er geen vastgoedinformatie.
Dit is voor een gemeente van levensbelang.
Voor elke gemeente geldt het standaardmodel; men moet niet iedere
keer het wiel opnieuw uitvinden, vond hij. Echter een GFO- en GBR-
vertaling naar de eigen gemeente is wel noodzakelijk. Het is belang
rijk te constateren op welke produkten men binnen de gemeente zit
te wachten en of de landmeter binnen de gemeente wel als coördina
tor kan fungeren. Dit is sterk afhankelijk van persoonlijke, inhoudelij
ke en organisatorische ambities. Hierbij kunnen ook politieke barriè
res een rol spelen; een beetje eelt op de ziel moet men wel hebben,
zo stelde Bos. Een inschatting vooraf van wat de mogelijkheden op
persoonlijk gebied en op afdelingsgebied zijn, is wenselijk. Wat men
vooral in overweging moet nemen is, dat men in een beginsituatie
niet ineens te veel moet gaan registreren. Een minimumpakket is vol
doende. De rest komt „vanzelf".
De conclusie die dan ook kan worden getrokken uit het betoog van
de spreker, is: integratie/coördinatie bestaan als karikatuur, balan
ceer tussen minimale en maximale integratie en schenk aandacht
aan de verhouding centrale en decentrale coördinatie. Voorwaarden
hiervoor zijn te vinden in: budget, opleiding, GFO, taken/bevoegd
heden, juridische regelingen en standaards.
Afsluitend voegde de voorzitter eraan toe dat planning en controle op
planning bij landmeten en vastgoedinformatie hem zeer aanspraken.
De forumdiscussie werd geleid door prof. dr. ir. M. J. M. Bogaerts.
De overige forumleden waren G. Pistorius, ir. J. Polman en ing.
Wessels.
Als bijzondere stelling van prof. Bogaerts (hoogleraar vastgoedinfor
matie) .Vastgoedinformatie bestaat niet" reageerde Polman dat
Dekker zijns inziens hiervoor een juiste definitie had gegeven. Vast
goedinformatie bestaat wel, vervolgde hij, maar de term „landinfor-
mation" past beter.
Pistorius gaf zijn visie vanuit de „nutswereld". Vastgoedinformatie is
dan niet zo'n bekende term. Leidingen zijn per definitie niet „vast",
want öén jaar nadat de leiding is gelegd, ligt hij al op een andere
plaats. (Dit geeft alleen maar meer voedingsbodem aan mijn alterna
tieve stelling, red.)
Opmerkelijk was de verklaring uit het Limburgse: de term vastgoed
informatie wordt niet gebruikt, totdat erover wordt gepraat. Wellicht
heb ik dit verkeerd begrepen.
De door Dekker geponeerde stelling ,,Een specifieke opleiding vast
goedinformatie naast de landmeetkundige opleiding is gewenstgaf
de volgende reacties:
Prof. Bogaerts gaf aan dat er van de dertig nieuwe studenten geode
sie er uiteindelijk niet veel overblijven. Landmeetkundige en vast
goedopleidingen zouden via Bachelor of Science naar HBO/TU-
niveau moeten leiden. In Nederland bestaat deze mogelijkheid nog
niet.
Polman is van mening dat voldoende geodetische kennis aanwezig
moet zijn. Hij is het eens met de stelling, doch is van mening dat de
opleidingen niet zouden moeten worden opgesplitst. Wel moet goed
worden ingespeeld op ontwikkelingen.
Pistorius zei dat „goed boerenverstand" voldoende is voor een coör
dinerende rol op het gebied van vastgoedinformatie en Wessels
vond dat bijscholing voldoende moet zijn. Bij gemeenten wordt de
top te duur als daar universitaire geodeten komen te zitten. HTS-
niveau is voldoende voor deze functie.
De studiedag in De Reehorst was goed bezet. De lezingen waren in
teressant en de organisatie was perfect. Blijkbaar is de organisatie
van een studiedag als deze geen probleem voor geodeten.
Hans Vos
COVLAWA-CURSUS „GEOGRAFISCHE INFORMATIE
SYSTEMEN"
Op 9, 10 en 11 oktober 1990 vond in Leuven (B.) onder verant
woordelijkheid van de Stichting Post-Hoger Landbouwonderwijs, de
COrnmissie VLAamse landbouw-faculteiten en Landbouwuniversiteit
WAgeningen, de COVLAWA-cursus „Geografische Informatie-
Systemen" plaats. Ondanks (of was het dank zij) de ver verwijderde,
maar prachtige locatie, kwam het merendeel van de deelnemers uit
Neoerland, waarbij opviel dat de meesten in dienst waren van over
heidsinstanties. De inhoud van de cursus was uitstekend en over het
aantal deelnemers (27) had men ook niet te klagen.
In drie dagen hielden elf sprekers een vijftiental inleidingen over ver
schillende onderwerpen, waarbij veel aspecten van GIS aan de orde
kwamen.
Gastheer en voorzitter was prof. dr. ir. J. Feyen van het Laboratorium
voor Landbeheer (afdeling Land- en Bosbeheer) van de Katholieke
Universiteit te Leuven. In een korte inleiding schetste hij het ontstaan
van de cursus en de organisatie daarvan.
ir. R Groot, van „The Geographic Services Division; Energy, Mines
and Resources" uit Ottawa, Canada, hield een vlotte beschouwing
over het management-probleem bij de invoering van GIS, in het bij
zonder bij overheidsdiensten. Inzicht werd gegeven in de relatie tus
sen de huidige ontwikkeling in informatie- en communicatiesyste
men, waarvan GIS er één is, en de onontkoombare veranderingen in
organisaties. Hierbij ging hij in het bijzonder in op de effecten van
GIS-technologie op klassieke organisaties, die topografische kaarten
vervaardigen.
Introductie van de GIS-technologie vereist integratie, decentralisatie,
een gedefinieerde geo-informatie-infrastructuur en een zorgvuldige
afweging van de verandering van een maatschappelijk systeem
organisatie). „Technology push" zonder aandacht voor dit
systeem zal mogelijk leiden tot het niet kunnen waarmaken van be
loften en hoge verwachtingen. GIS-gebruik veroorzaakt en behoeft
een platte organisatievorm. Meerdere taken worden op een lager
niveau in de organisatie gerealiseerd (decentralisatie), maar ook
bundeling van taken komt voor (integratie).
Prof. dr. ir. M. Molenaar van de vakgroep Landmeetkunde en Telede-
tectie (LU Wageningen) hield inleidingen over de theoretische aspec
ten van GIS, de gegevensstructuren daarin en over de gegevensin
voer en -voorbewerking. Bij de centrale vraagstelling van de Gl-
theorie heeft de term geografisch informatiesysteem betrekking op
de met de machine samenhangende componenten. Het grote aan
bod van Gl-systemen en systeemcomponenten, te zamen met ondui
delijke ontwikkelstrategieën, maken een goed geformuleerde Gl-
theorie noodzakelijk.
Als methode voor gegevensinvoer en -voorbewerking werd de
objectsgewijze opslag van thematische en geometrische gegevens
nader toegelicht voor landmeetkunde en fotogrammetrie.
Ir. R. van der Schans toonde aan, dat alle bewerkingsprocessen van
geografische gegevens te beschrijven zijn in het WDGM-model
waarover hij eerder publiceerde (NGT Geodesia, maart 1990). Hij
NGT GEODESIA 91 - 1
25