Global Positioning System (GPS) Fig. 2. GPS-conste/lalie. terrestrische trigonometrische metingen verkregen hoog tecomponent altijd zwak bepaald is. Dit is dan ook de voornaamste reden waarom het huidige Europese drie hoeksnetwerk in essentie nog steeds een tweedimensio naal netwerk is; een netwerk dus, dat wel de situatie beschrijft, maar niet de hoogte. Met de komst van de eerste satellietenpuntsbepalings- systemen in de jaren '60 werden de tekortkomingen van de terrestrische meetmethoden voor een belangrijk deel ondervangen. De satellieten dienden als hulppunten om intercontinentale afstanden te overbruggen en om daar mee het eerste, wereldwijde, driedimensionale netwerk te realiseren. De eerste satellietenpuntsbepalingssystemen waren echter niet voldoende mobiel en niet voldoende precies om een rol van betekenis te kunnen spelen in de dagelijkse praktijk van de landmeetkunde. Welnu, het NAVSTAR Global Positioning System, dat naar verwachting in 1993 volledig operationeel zal zijn, kent de genoemde nadelen niet. Dit systeem zal dan ook bij uitstek geschikt zijn voor de driedimensionale bepaling van de meetkundige figuur van de aarde in een wereld wijd referentiestelsel. Het Global Positioning System, wat veelal wordt afgekort tot GPS, zal bestaan uit een bijna perfect symmetrische constellatie van in totaal 24 satellieten (fig. 2). Deze zijn verdeeld over zes baanvlakken en staan op een hoogte van ongeveer 20 000 km. De hoge banen hebben het voordeel, dat de satellieten relatief weinig hinder onder vinden van de wrijving van de atmosfeer en van de grillig heden in het aardse zwaartekrachtsveld. De satellietposi ties zijn hierdoor in de tijd goed te voorspellen, zodat ze voor veel praktische toepassingen als bekend mogen worden verondersteld. De hoge banen zorgen er tevens voor, dat de satellieten steeds over een groot oppervlak van de aarde simultaan zichtbaar zijn. Hierdoor kan de duur van de statische waarnemingssessies drastisch worden beperkt. De door de GPS-satellieten permanent uitgezonden NGT GEODESIA 91 - 3 radiosignalen worden in de puntsbepaling hoofdzakelijk aangewend voor het verrichten van twee typen waar nemingen. Dit zijn de zogenaamde pseudo-afstand- metingen en de fasemetingen (fig. 3). De pseudo-afstand- metingen worden voornamelijk gebruikt voor de dynami sche puntsbepaling. De veel preciezere fasemetingen daarentegen zijn bijzonder geschikt voor de statische puntsbepaling. Fasemeting bij GPS bestaat uit het meten van het fase verschil tussen het door de satelliet uitgezonden signaal en het in de ontvanger gegenereerde signaal. De fase meting kan, op een aantal onbekende parameters na, als een afstandmeting naar de GPS-satelliet worden geïnter preteerd. De onbekende parameters hebben een tweeledige oor zaak. Ten eerste is de klok in de ontvanger niet vol doende te synchroniseren met de klokken in de GPS- satellieten. Ten tweede is er vanwege het meten van fractionele fasen sprake van meerduidigheden. De frac- tionele fase geeft immers geen uitsluitsel over het aantal gehele golflengten dat in de afstand van satelliet naar ontvanger past. Het is alsof u een afstand meet met een meetlat in milli meters, zonder het gehele aantal centimeters te kennen. Het probleem van de meerduidigheden en onbekende kloktermen kan echter worden opgelost door, gedurende een bepaalde periode, een aantal satellieten op verschil lende plaatsen simultaan aan te meten. Deze relatieve puntsbepalingsmethode maakt het moge lijk zo'n geweldig hoge precisie te bereiken. Het beslis sende voordeel van de relatieve aanpak is namelijk, dat de invloeden van storingsbronnen, zoals de onzeker heden in de satellietbanen en het effect van ionosfeer en troposfeer op het satellietsignaal, over niet al te grote af standen tussen de ontvangers, voor een belangrijk deel kunnen worden geëlimineerd. Nu al is duidelijk, dat in de toekomst met de in ontwikkeling zijnde verwerkings modellen en betere baanbepalingsmethoden een relatie ve precisie van tegen de 10~8 haalbaar moet zijn. Dat zou betekenen dat we met meting naar satellieten die op een hoogte staan gelijk aan de halve omtrek van de aarde, op een afstand van 1000 km, de spreekwoordelijke naald in de hooiberg moeten kunnen terugvinden. Hoewel het zover nog niet is en op verschillende deel- GEOCENTER PSEUDORANGE l r*-R, pj - C [At'(a)-AT,(b)l PHASE <t)j F; [T,(b) - t'lall r1—R,| +Fj [Af(a)-AT,(b)] Fig. 3. Pseudo afstand- en fasemeting. 111

Digitale Tijdschriftenarchief Stichting De Hollandse Cirkel en Geo Informatie Nederland

(NGT) Geodesia | 1991 | | pagina 3