1 schillen in aard en hoedanigheid duidelijk van elkaar. Daarbij komt, dat men niet altijd de beschikking heeft over de volledige set liggings- en vormgegevens van een plan-element. Een dergelijke situatie kan zich voordoen bij het ontwerp van een winkelcentrum, waarbij niet de inrichting (winkels en voetgangerszone), maar wel bij voorbeeld de contouren (relatieve ligging en vorm) zijn vastgelegd. Deze aspecten stellen duidelijke randvoor waarden aan classificatie en identificatie van plan- en constructie-elementen. Daarnaast dient per plan-element bekend te zijn of het een geheel of gedeeltelijk plan element betreft. Het voorbeeld van het winkelcentrum geeft aan, dat er sprake is van een zekere ordening (hiërarchie) in de classificatie. Als voorbeeld wordt gesteld de definitie van de omtrek van een bouwblok en de uiteindelijke detaillering van individuele woningen. Door mutaties in het ontwerp en fasering van de realisatie (beschikbaarheid van actuele terreingegevens) is het van belang om datum en versienummer van het ontwerp c.q. plan-element als gegeven mee te nemen in het uiteinde lijke gegevensmodel. Geometrie en structuur Bij het vastleggen van de plan-topografie wordt gebruik gemaakt van een aantal geometrische primitieven. Bij toepassing van een vectorgestructureerd systeem kan een aantal overwegingen bepalend zijn voor de keuze van deze primitieven. In vervolg op datgene wat in [3] is bepaald, wordt gesteld dat plan-elementen zijn opge bouwd uit de geometrische primitieven „topologisch lijnstuk", „lijnstuk" en „punt". In hoeverre een plan element geheel of gedeeltelijk in het ontwerp is gevisua liseerd, dient via een extra attribuut te worden duidelijk gemaakt. Uiteraard dienen voor de constructie van de meetkundige relatie ook elementen van het type „punt" te worden gedefinieerd. Dit betekent dat een gegevens model ontstaat, dat qua hoofdstructuur lijkt op datgene wat in [3] is bepaald, echter wat betreft de gegevens per geometrisch primitief en elementtype sterk afwijkt. De detaillering van gegevens is weergegeven in fig. 1. Maatvoering Dit is een proces waarbij het ontwerp (plan-elementen) zowel impliciet als expliciet wordt gerelateerd aan de be staande situatie. De impliciete relatie ontstaat, doordat beide informatiebronnen (ontwerp en topografie) in het zelfde rekenstelsel worden vastgelegd. Afstanden en hoeken kunnen nu worden afgeleid uit het coördinaten stelsel en de vormgegevens van de verschillende ele- punt-, lijn-, en vlak-element classificatie <d>, idealisatie, identificatie (d>, datum mutatie, elementtype, bron (bijv. afdeling), ontwerpstatus (fase), bewerking (geheel of gedeeltelijk), groepidentificatie <d>, presentatiestatus, punt (geometrisch primitief): x-, y-, z-coördinaat <d>, identificatie, wijze van inwinning, archief verwijzing, Fig. 1. Specifieke attributen van plantopografie (plan- en constructie elementen); dit overzicht is niet compleet. -V Fig. 2. Geometrische relatie. menten. De expliciete relatie bestaat uit een verzameling regels, waardoor het ontwerp, ten opzichte van de be staande topografie, exact kan worden gepositioneerd. Deze expliciete regels hebben in feite een extra functie, omdat zij een geometrische randvoorwaarde vormen tussen steeds twee (delen van) elementen, in het analoge kaartbeeld worden deze regels vaak opgenomen als zo genaamde bematingsgegevens. Bij een digitale vast legging moet dus een optie worden opgenomen om dit soort relaties af te kunnen beelden. In fig. 2 is een relatie weergegeven tussen bijvoorbeeld kant verharding en de hoek van een gebouw, door de berekende afstand (tekst), een vector (bematingslijn) en de hoek (verlengde) tussen deze vector en een element. Wanneer we fig. 2 analyseren, valt het volgende op: de afstand is berekend op basis van begin- en eind punt van de vector; het beginpunt van de vector is in het verlengde ge plaatst van een specifiek deel van een topografisch element (geometrisch primitief); het eindpunt van de vector betreft een snijpunt van de vector met een element dat ongelijk is aan het element van het beginpunt. Deze drie aspecten hebben alleen een betekenis, wan neer zij in de juiste samenhang en tegelijkertijd worden gepresenteerd. Voor de gegevensstructuur betekent dit, dat er twee nieuwe attributen moeten worden toege voegd. Het eerste attribuut geeft de samenhang van ver schillende elementen aan door middel van een soort groep-identificatie (constraint-identificatie). Het tweede attribuut geeft aan in hoeverre de betreffende groep moet worden gepresenteerd. Feitelijk betekent deze analyse, dat er per type relatie een presentatie past van construc tie-elementen en semantische gegevens. In fig. 2 wordt de totale symboliek (behorende tot één groep) van de relatie bepaald door: twee symbolen (verlengde teken en pijl) op de juiste plaats gepositioneerd en georiënteerd; lijn-element met specifiek lijntype, begin- en eindpunt; tekst op de juiste plaats gepositioneerd en georiën teerd. Naast deze gegevens dient er ook een mogelijkheid te bestaan om de zogenaamde elementgebonden seman tiek te presenteren. Hierbij wordt de waarde van een of meer attributen op een specifieke plaats, en voorzien van de juiste oriëntering, in het beeld gepresenteerd. Wijzi gingen in het digitale bestand worden nu ook direct ver werkt in de semantiek die op een analoge tekening dient voor te komen. Dit aspect zal nader worden onderzocht bij het definiëren van een gebruikersinterface (user- interface). Onder deze elementgebonden semantiek val len bijvoorbeeld bloknummers, coördinaten en punt- NGT GEODESIA 91 - 9 367

Digitale Tijdschriftenarchief Stichting De Hollandse Cirkel en Geo Informatie Nederland

(NGT) Geodesia | 1991 | | pagina 15