Geometrische constrainttypen nummers van aspunten. De attributen die als semantisch gegeven kunnen worden afgebeeld, zijn in fig. 1 voorzien van (d'. Omdat elk element van de plan-topografie veelal wordt ontworpen met een specifieke ruimtelijke functie, kunnen aan de ligging en vorm van het element hardheidseisen of toleranties worden toegekend. Een voorbeeld is de breedte die standaard wordt toegekend aan een ontslui- tingsweg voor een woonerf en de aangrenzende trottoirs (stel respectievelijk 1,20 m, 3,50 m en 1,20 m). Als blijkt dat de beschikbare ruimte 5,60 m bedraagt, zal de ont werper een aanpassing verrichten door bijvoorbeeld een trottoir smaller te maken. Deze (tolerantie)waarde kan worden toegekend aan het betreffende element. Het is echter moeilijk om bijvoorbeeld de breedte van een trottoir vast te leggen, als de geometrische beschrijving alleen bestaat uit een verzameling topologische lijn- stukken. Een aspect als parallelliteit dient dan per primi tief te worden bijgehouden. Een andere oplossing vormt het toekennen van een tole rantie aan de geometrische randvoorwaarde (constraint). Deze oplossing impliceert in feite, dat er dient te worden gezocht naar een verzameling constraints die niet af hankelijk is van een bepaalde classificatieset. Omdat het aanbrengen van maatvoeringsgegevens de kwaliteit van de relatie tussen het ontwerp en de be staande topografie bepaalt, is het van belang een aantal regels te hanteren. Bij het definiëren van deze regels staat een drietal vragen centraal: „wat" is essentieel, „hoe" wordt de relatie aangegeven en „waar" wordt de informatie geplaatst? Omdat er slechts zijdelings een verband bestaat tussen het onderzoek en het opstellen van regels, zal hierop niet verder worden ingegaan. Geometrische randvoorwaarde (constraint) Het begrip randvoorwaarde zal hierna door het woord constraint worden vervangen, omdat er een sterkere be tekenis aan wordt toegekend. Het gegevensmodel uit [1] en [3] bevat geen mogelijkheden om deze constraints vast te leggen. Alvorens de gegevensstructuur aan te passen, is het van belang een aantal vragen te stellen: waaraan is een constraint gerelateerd? leder element is opgebouwd uit de geometrische primitieven zoals beschreven in fig. 1. Een constraint legt de relatie vast tussen steeds twee verschillende geometrische primitieven. Per element kunnen meer dere constraints worden vastgelegd. Hieruit wordt duidelijk dat er een goed werkend identificatiemecha nisme moet zijn voor de geometrische primitieven; op welke elementen is een constraint van toepassing? Het attribuut classificatie geeft aan wat voor soort element (bijvoorbeeld gebouw) het is en tot welke bastop_elm een element behorende tot de verzame ling basistopografie-elementen; constr__elm een element behorende tot de verzame ling constructie-elementen; plan_elm een element behorende tot de verzame ling plantopografie-elementen; projtop_elm m een element behorende tot de verzame ling projecttopografie-elementen; Fig. 3. Classificatiegroepen. groep het behoort (bijvoorbeeld constructie-element). Vervolgens constateren we dat er alleen zinvolle con straints worden gelegd tussen de bestaande en de nieuwe situatie. Dit leidt tot combinaties van classifica tiegroepen (fig. 3): Een „bastopelm" heeft een relatie met respectieve lijk een „constrelm" en/of een „planelm". Een „projtopelm" heeft eveneens een relatie met res pectievelijk een „constrelm" en/of een „plan elm"; welke soorten constraints zijn er? Dit aspect zal in de volgende paragraaf nader worden uitgewerkt. Alvorens constrainttypen te definiëren, is het, mede gelet op de relatie met [1] en [5], van belang dat een aantal begrippen eenduidig wordt gehanteerd. Dit zijn: de euclidische afstand tussen twee knopen; de loodrechte afstand van een knoop tot de drager van een segment; als het segment een deel van een cirkel is, wordt de loodrechte afstand genomen van de knoop tot die cirkel; de hoek tussen twee segmenten (van 0 t/m 200 gon); als tenminste één van beide segmenten een deel van een cirkel is, moeten de segmenten een knoop ge meen hebben. Een hoek met een cirkelsegment wordt gedefinieerd als de hoek met de raaklijn aan dat cirkel segment in de gemeenschappelijke knoop (het aan- sluitpunt). De voor de meetkundige relaties in een maatvoering benodigde constrainttypen (aangeduid met twee letters) zijn: KK de euclidische afstand tussen twee knopen ligt in een bepaald interval; KS de loodrechte afstand van een knoop tot een segment ligt in een bepaald interval; WH de hoek tussen twee segmenten ligt in een be paald interval (WH staat voor Willekeurige Hoek); CO een knoop is collineair met de eindknopen van een segment. Een knoop is collineair met een cirkelsegment als de knoop op die cirkel ligt; EV ee twee segmenten zijn evenwijdig. Cirkelsegmen ten zijn evenwijdig als ze deel uitmaken van con centrische cirkels; HA twee segmenten staan haaks op elkaar; VL een vlak ligt geheel binnen een ander vlak, of omgekeerd. Merk op dat ten gevolge van één atomaire actie ([1], [6]) de situatie „vlak 1 ligt geheel binnen vlak 2" niet kan overgaan in de situatie „vlak 2 ligt geheel binnen vlak 1". Constraints van de eerste drie typen zijn geparametri- seerd met de grenzen van het betreffende constraint- interval. Op deze grenzen kan de gebruiker toleranties definiëren. Als een constraint wordt gedefinieerd tussen twee (deel)elementen waartussen al een constraint be stond, moet de conjunctie van deze twee constraints worden genomen. Deze conjunctie bestaat als de twee constraints niet strijdig zijn. In [4] is beschreven hoe deze conjunctie wordt genomen. In het geval van niet-strijdigheid wordt de bestaande constraint tussen de twee (deel)elementen vervangen door de conjunctie. Hieruit volgt dat tussen twee (deel)- elementen ten hoogste één constraint bestaat. 368 NGT GEODESIA 91 - 9

Digitale Tijdschriftenarchief Stichting De Hollandse Cirkel en Geo Informatie Nederland

(NGT) Geodesia | 1991 | | pagina 16