Fig. 1. Principe van de longitudinaalcomparator volgens Abbe, overgenomen uit [2], Een nadeel is de grote bouwlengte (in principe is de be nodigde rail van de meetwagen driemaal de grootste te meten lengte); een voordeel is de geringe invloed van fouten in de geleiding (koers van de wagen). Een ge fixeerde afstand van de twee opnemers is essentieel. Als echter bij verplaatsing van de meetwagen de meetbrug doorbuigt, treedt een eerste orde afwijking op; de brug met opnemers moet dus stijf worden uitgevoerd. Bij de longitudinale comparator worden de lengtestan daard s en de te meten verdeling o parallel aan elkaar bevestigd op de meetwagen en elk onder een microscoop doorgeschoven (fig. 2). Als geleidingsfouten optreden, geeft dit afwijkingen van de eerste orde van de gemeten afstand; deze moet men dus achteraf corrigeren. De invloed van deze „scheef- loop" is afhankelijk van de afstand p tussen de micro- scoop-opnemers op de vaste meetbrug. Als deze bij ver plaatsing van de meetwagen zou doorbuigen, is de in vloed hiervan op het meetresultaat zeer gering tot nihil door de gelijke standverandering van de beide microsco pen (althans in de figuur; in de praktijk kunnen de beide opnemers verschillen in plaats en stand!). c. Besseise steunpunten Bij een horizontale oplegging van een homogene staaf met een uniforme doorsnede geeft een dergelijke onder steuning de kleinste verkorting tussen de eindvlakken en belangrijker in dit geval: de kleinste doorbuiging over de gehele lengte. Deze beide oplegpunten bevinden zich op 2/9 en 7/9 van de lengte van de staaf. Dit begrip nu wordt toegepast bij de oplegging van elke aan te meten baak op de kalibratiebank; ondanks de niet-homogene samen stelling (beslag, handvatten) wordt met deze positione ring toch steeds een identieke situatie verkregen. d. Aanmeetprecisie van baakstreepjes Volgens de nog veel gehanteerde Duitse DIN-norm 18717 (oktober 1977) wordt de toelaatbare afwijking voor een willekeurig baakinterval I van de verdeling aangegeven met: Almm (0,02 mm lmm-210-5); dit betekent bij I 0,5 of 1 cm een Al 20 pm (en voor een „normaalmeter" Al 40 pm). Deze tolerans (acceptatietest) mag worden beschouwd als tweemaal de standaardafwijking bij kalibratie; de NGT GEODESIA 91 - 10 onderlinge meetprecisie van twee opeenvolgende streep jes moet dan beter zijn dan 10 urn, dat wil zeggen per verdeelstreep 10/^2 7 pm. Veiligheidshalve is gestreefd naar een bovengrens van 5 pm als aanmeetprecisie bij het kalibreren. Dit heeft dan vooral betrekking op het opsporen van onregelmatige verdeelfouten ten gevolge van het fabricageproces: een malige bepaling hiervan zou voldoende moeten zijn. Er zijn echter ook schaalfouten aanwezig, die veranderingen in de tijd kunnen ondergaan, zoals: e. Schaalfouten in de baakverdeling Deze ontstaan in hoofdzaak door temperatuurinvloeden op de baak en/of door veranderingen in de veerspanning. Ook moleculaire veroudering van het invar kan enige schaalveranderingen veroorzaken. Ten gevolge van stra lingseffecten van de zon op voor- en achterbaak zijn temperatuurvariaties tot 8° C waargenomen op een invar- band in een aluminium baakhuis (door zon- en schaduw werking in een N-Z waterpastraject) [3]. Bij metingen in verschillende jaargetijden kunnen uiter aard nog grotere temperatuurverschillen voorkomen. Door een zorgvuldige constructie van een overbrengings mechanisme voor de benodigde veerspanning aan het boveneinde van de baak wordt het verschil in lineaire uit zetting tussen het huis (aa|Um 24-10~6/°C) en de band ("invar 1 a 2- 10-6/°C) zo goed mogelijk gecompen seerd. Fig. 2. Principe van een longitudinaalcomparator, overgenomen uit [2], Ter illustratie: met de genoemde gegevens en die van een moderne 3 meter Nedo-baak (veerspanning 30N, veerconstante 2,5 N/mm, doorsnede invarband 25 x 0,6 mm2) geeft een At van +8°C een (minimale) verlenging van de band van +8 x 3000 x 1 -106 mm 0,024 mm en van het huis: 8 x 3000 x 24-10-6 mm 0,576 mm. Als het aangrijppunt van de trekveer zich onderaan de baak bevond (hetgeen bij Nedo overigens niet het geval is), zou het uitzettingsverschil (0,552 mm) een verhoging van de veerspanning geven van 0,552 x 2,5N 1,38N; in de meeste constructies is dit door een hoge veerbe- vestiging veel minder. De mechanische extra-verlenging van de 3 meter lange invarband volgt dan uit de elas- ticiteitswet van Hooke (AL/L AP/EQ; met Eirwar 16,5-104 N/mm2 en doorsnede Q 25 x 0,6 mm2 15 mm2): AL 1,8 pm en is dus verwaarloosbaar. Er 419

Digitale Tijdschriftenarchief Stichting De Hollandse Cirkel en Geo Informatie Nederland

(NGT) Geodesia | 1991 | | pagina 3