blijft dus alleen over het temperatuureffect op het invar; in dit voorbeeld 24 per 3 meter bij 8°C temperatuur verschil De mogelijke systematische invloed van temperatuurver schillen op een gemeten (aanzienlijk!) hoogteverschil, zonder eliminering door heen- en terugwaterpassing, zou met behulp van meting van de baaktemperatuur kunnen worden verminderd. Hoewel dit instrumenteel goed uit voerbaar is met kleine registrerende temperatuurvoelers in een 3 meter baak op bijvoorbeeld 0,5, 1,5 en 2,5 meter hoogte, wordt dit in de praktijk (nog) niet gedaan. Men kan bij primaire waterpassingen de invloed be perken door regelmatige notatie van de luchttemperatuur en door te meten bij een bedekte lucht en met enige wind. Restinvloeden van eventueel optredende schaaleffecten worden dan als systematisch beschouwd en achteraf rekentechnisch vereffend tussen in hoogte bekende aan- sluitpunten. Door slijtage of slecht onderhoud kunnen bij oudere invarbaken wrijvingseffecten optreden in het veer- systeem en tussen de invarband en de sponning van het huis, waardoor de veerspanning en dus de schaal merk baar veranderd is. Zijn dergelijke oude baken ook nog uitgevoerd met een houten behuizing, dan gelden soort gelijke beschouwingen als hierboven voor de variatie in de (lucht)vochtigheid, die de baaklengte en daarmee de spankracht kan beïnvloeden. Gebleken is dat bij ernstige beschadiging van de be schermende laklaag het effect van de optredende varia ties in luchtvochtigheid groter kan zijn dan dat van de temperatuur [4], Samenvattend zijn er voldoende redenen om kalibratie van baken periodiek te laten uitvoeren, bijvoorbeeld voor en na het waterpasproject of -seizoen. Tijdens het project moet de baaktemperatuur zo goed mogelijk constant worden gehouden en met de luchtvochtigheid worden geregistreerd. Het baakmateriaal dient vooraf minstens enkele uren te acclimatiseren in de kalibratieruimte. Met deze factoren is dan ook rekening gehouden bij de uitvoering van de kalibratieprocedure. Pas als men kans ziet baakstreep- verdelingen aan te brengen op materiaal met uitzettings coëfficiënt (inclusief baakhuis) nagenoeg nul en met een zeer kleine vochtgevoeligheid, lijkt een eenmalige kali bratie van alle streepjes voldoende. f. Meetbereik en meetprocedure In de praktijk worden 3 meter invarbaken afgelezen op minimaal 20 a 25 cm boven de voet en niet boven de 295 cm; het meetbereik van de kalibratiebank dient dus onge veer 275 cm te zijn. Er kan dan worden gekalibreerd door van een verdeling de plaats van elke hogere streep te bepalen ten opzichte van het laagst aangemeten streepje (bijvoorbeeld op 20 cm boven de voet). Het is praktisch zeer bezwaarlijk om de hardstalen voetplaat aan de onderkant van de baak als nulpunt aan te meten (zie paragraaf 9); overigens is dit van geen belang, immers na De uitzettingscoëfficiënt van invar blijkt variaties te vertonen en is zelf ook enigszins temperatuurafhankelijk (o, a0 c t; c kan positief, negatief of nul zijn) [4], Met de voorgestelde aan- meetprecisie bij kalibratie van 5 pm kan de schaalbepaling op een 3 meter lengte slechts 2-10"6 zijn, dus onvoldoende gevoe lig voor een bepaling van oinvar. Bovendien zouden hiervoor metingen met een temperatuurcyclus nodig zijn, dus een om bouw van de kalibratiebank met klimaatregeling; hiervan is (voor lopig althans) afgezien. Kalibratiebank op de Faculteit der Geodesie. mee tb rug motor Fig. 3. Longitudinale opstelling met 3 meter basis. elk tweetal waterpasslagen is deze onbekendheid geëli mineerd. De becijferde zwarte streepverdeling is meestal dubbel en ten opzichte van elkaar verschoven aange bracht op een witte of gele ondergrond en heeft, afhanke lijk van het fabrikaat, een streepdikte van 1 a 3 mm en een streeplengte van 5 a 7 mm. Om de ongeveer 275 (1 cm) respectievelijk 550 (0,5 cm) streepjes binnen redelijke tijd te kunnen kalibreren, is een dynamische meetmethode vereist met zeer korte res ponstijd van de sensor en een automatische registratie. Gestreefd is naar een meetsnelheid van ongeveer 30 cm per minuut, zodat een enkelvoudige meting van een 3 meter verdeling netto ongeveer tien minuten duurt en een heen- en terugmeting (één meting is géén meting!) van een dubbele (verschoven) streepverdeling binnen één uur kan geschieden. In hoofdlijnen verloopt de meetprocedure als volgt: Na plaatsing van de te meten baak op de meetwagen wordt deze eenparig bewogen over een afstand gelijk aan de te meten lengte. De verplaatsing wordt met de op nemer van een optische lineaal (fa. Heidenhain, zie para graaf 4) continu incrementeel geteld in eenheden van 0,5 pm. Boven de baak is een detector gemonteerd, die bij het passeren van elke streep een triggersignaal naar de verplaatsingsopnemer stuurt (zie paragraaf 5). Na afloop van elke heen- en/of terugmeting worden direct enige controle- en precisieberekeningen uitgevoerd, waarna een kalibratierapport met een correctietabel op de baakstreepjes wordt geproduceerd, uitgedrukt in 10~3 mm-eenheden; als overzicht dient een correctie grafiek. Als de precisie van dit uiteindelijke resultaat 5 ^m moet zijn, dient bij de opname de gevoeligheid van de streepdetector (sensor) iets beter te zijn; deze is op 2 gesteld, indien de kwaliteit van de baakstrepen dit toelaat. De ontwikkeling en het ontwerp van de streepdetector zijn destijds uitbesteed aan de sectie Micro-techniek van de Faculteit der Werktuigbouwkunde van de TU Delft, waar, onder begeleiding van ir. J. W. Spronck, een stu dent een zeer bruikbaar proefmodel heeft gerealiseerd in een afstudeeropdracht [5], 420 NGT GEODESIA 91 - 10

Digitale Tijdschriftenarchief Stichting De Hollandse Cirkel en Geo Informatie Nederland

(NGT) Geodesia | 1991 | | pagina 4