pixel i,j trainingsgegevens gras aardappel biet graan Fig. 11. Bij classificatie van een remote sens/ng-beeld wordt een pixel toegewezen aan de klasse die (statistisch) het meest overeen komt met de kenmerken van de pixel. De kenmerken van de pixel en de verschillende klassen zijn door middel van kleur gevisualiseerd. trainingsgegevens, biet (t-1) biet (t-1) pixel i,j (t) gras aardappel biet graan Fig. 12. Het effect van het gebruik van informatie over gewasrotaties in de classificatie. Afhankelijk van het gewas dat in het voorgaande jaar werd verbouwd (hier bieten) en de gevolgde gewasrotatie, zijn sommige klassen meer of minder waarschijnlijk. ceerd. Voor een groot aantal toepassingen is deze nauwkeurigheid echter onvoldoende. De classificatienauwkeurigheid is te vergroten door naast de remote sensing gebruik te maken van reeds beschikbare geografische infor matie. Het gedachteloos bij elkaar stoppen van verschillende typen gegevens leidt tot niets. Kennis over betrekkingen (relaties) tussen de gegevenstypen is noodzakelijk. Die relaties kunnen liggen op het tijdsaspect, de geometrie en de attributen. Voor tijd en geometrie wordt in het hiernavolgende een voorbeeld gegeven. Tijd Grondgebruik heeft een dynamisch karakter, het verandert in de tijd. Grondgebruiksveranderingen zijn veelal te verklaren uit bijvoorbeeld maatschappelijke, ecologische en/of economische processen. In de akkerbouw werkt men met zogenaamde gewasrotatiesche ma's. Zo'n schema geeft aan welke gewassen elkaar opvolgen. Er zijn verschillende schema's ontwikkeld, afhankelijk van het voor komende bodemtype, wettelijke verboden en te nemen landbouw kundige maatregelen (spuiten, ontsmetten, enz.). Een concreet voor beeld van een gewasrotatieschema is bijvoorbeeld de opeenvolging aardappelen-bieten-graan. Dit is een driejarig schema, waarna in het vierde jaar weer opnieuw aardappelen worden gepoot. In een be paald gebied wordt meestal een aantal verschillende gewasrotatie schema's toegepast. Indien nu bekend is welk gewas op een bepaald jaar t-1 op plek x,y werd verbouwd, en ook welke gewasrotaties worden toegepast, kan er een uitspraak worden gedaan over het mogelijke voorkomen van een bepaald gewas in jaar t. Deze kennis is gebruikt in een remote sensing-gewasclassificatie van een akkerbouwgebied in Oostelijk Flevoland. De benodigde ingrediënten voor de classificatie waren de volgende: een satellietopname van het gebied in jaar t; deze is besteld bij de distributeur; een digitaal geografisch bestand met daarin de plaats van de percelen met het type gewas voor jaar t-1. Het geografische bestand met de gewassen is opgebouwd uit inventarisaties van het Rentambt Oostelijk Flevoland; kennis over de toegepaste gewasrotaties. Niet alleen voor t-1 maar ook voor t-2 en t-3 werden perceel en gewas digitaal opge slagen. Hierdoor was het mogelijk in het GIS (kwantitatief) te analyseren welke gewasrotaties er voorkwamen en in welke mate. Deze gegevens werden vastgelegd in een matrix. Deze ingrediënten werden gecombineerd in een „kennis-onder steunde" classificatie om op basis van beide gegevenstypen (RS en GIS) het gewas te bepalen voor elke pixel. De kennis over gewas rotaties vergroot of verkleint de kans dat een pixel aan een bepaalde klasse wordt toegekend (fig. 12). maken van „grondgebruiksclassificaties". Hierbij kan worden opgemerkt dat „grond gebruik" een slecht gekozen term is, om dat vanuit de lucht moeilijk is waar te ne men of bijvoorbeeld gras wordt gebruikt voor recreatieve doeleinden, of het een na tuurterrein is of dat het dient voor be weiding. De classificatieprocedure is als volgt. Het satellietbeeld wordt in de computer op geslagen. Vervolgens wordt een aantal zgn. trainingsgebieden ingevoerd. Dit houdt in dat voor bepaalde klassen een aantal pixels in het beeld wordt aangewe zen (men heeft dus veldgegevens nodig). Van deze groepjes pixels bepaalt de com puter de statistiek. Het classificeren houdt dan in dat elke pixel uit het beeld wordt vergeleken met de trainingsstatistieken. De pixel wordt vervolgens toegewezen aan de meest waarschijnlijke klasse (fig. 11). De hierboven beschreven methode resul teert in een rasterbestand waarin voor elk raster-element een klasse is gegeven. De kwaliteit van deze bestanden wordt vastgesteld door het vergelijken van de door de computer gevonden klasse en de in werkelijkheid voorkomende klasse (ook hiervoor is veldwerk noodzakelijk). In het algemeen kan men zeggen dat 50% tot 75% van de pixels juist wordt geclassifi- Fig. 13. Bij het menselijk waarnemen wordt, behalve spectrale reflectie, een groot aantal andere kenmerken gebruikt voor de beeldinterpretatie. Andere kenmerken zijn o.a. struc tuur, textuur, context en associatie. 482 NGT GEODESIA 91 - 11

Digitale Tijdschriftenarchief Stichting De Hollandse Cirkel en Geo Informatie Nederland

(NGT) Geodesia | 1991 | | pagina 14