H TW-projectgroep
Gezien de hier geschetste ontwikkelingen is het dan ook niet ver
wonderlijk, dat in de afgelopen jaren door verschillende instanties
herhaaldelijk is gewezen op de noodzaak om te komen tot een
herziening van de HTW-56.
Reeds in 1975 maakte de werkgroep Puntsbepaling van de Neder
landse Vereniging voor Geodesie hiervan melding. Deze werkgroep
dacht aan een herziening van de HTW in een beknoptere vorm. Op
deze wijze zouden de mogelijkheden van de moderne puntsbe-
palingsmethoden toegankelijk kunnen worden gemaakt voor een
breder publiek. Ook de Bestuurlijke Overleg Commissie Overheids-
automatisering (BOCO) erkende indertijd het belang van het vertalen
van de bestaande theorie in richtlijnen en verkenningsregels.
Medio 1982 volgde hierop dan ook het voorstel van de Rijkscommis
sie voor Geodesie om de HTW te actualiseren. De moderne theo
rieën van de mathematische geodesie moesten daarvoor als basis
dienen. In het voorstel werd bovendien aangegeven, dat het wer
kingsgebied van de hernieuwde HTW verder zou moeten reiken dan
alleen de kadastrale meettechniek, zodat hij ook zou kunnen worden
gehanteerd bij de opzet en verwerking van metingen van andere
instanties. Dit voorstel leidde uiteindelijk tot de instelling van een
HTW-projectgroep. Na een vooronderzoek, waarin werd vastgesteld
welke problemen zich voordoen met betrekking tot kwaliteitsnor
mering van landmeetkundige activiteiten, maakte de projectgroep
medio 1984 een begin met het ontwikkelen van een nieuwe HTW.
Met het oog op de personele en financiële procedures binnen de
diensten, maar ook vanwege het grote belang dat algemeen werd
gehecht aan het project, werd afgesproken de doorlooptijd ervan te
beperken tot slechts twee jaar.
We zijn inmiddels ruim zeven jaar verder en, helaas maar waar, de
nieuwe HTW ligt nog altijd in de schoot der goden verborgen.
THEORETISCHE ONTWIKKELINGEN
vereffeningstheorie
verkenningstheorie
schrankingstheorie
toetsingstheorie
PRECISIE BETROUWBAARHEID NETWERKEN
CRITERIUMTHEORIE
NAUWKEURIGHEIDSCRITERIA NETWERKEN
doelstelling van meten
Fig. 1.
Is er behoefte aan een nieuwe HTW
Het heeft nu geen zin om in detail te analyseren wat de redenen
mogen zijn van de impasse waarin het HTW-project is beland. Be
langrijker is het om na te gaan of er in de praktijk nog altijd een
behoefte bestaat aan een hernieuwde HTW. Er zijn vakgenoten die
erg terughoudend zijn in deze. Een veel gehoord argument luidt
namelijk, dat de door het LGR ontwikkelde programmasystemen
voor de geodetische kwaliteitsbeheersing en de daarvan afgeleide
en inmiddels commercieel verkrijgbare programma's een nieuwe
HTW overbodig zouden maken.
Deze gevolgtrekking is mijns inziens echter niet juist. Wel is het juist
te stellen, dat de inmiddels beschikbare Delftse rekensystemen een
aanpassing van de filosofie van de oude HTW mogelijk maken, maar
dan ook nodig maken. Ze maken een nieuwe HTW echter zeker niet
overbodig. Immers, zelfs met het beschikbaar zijn van de reken
systemen zal de noodzaak blijven bestaan van een in een boekwerk
neergelegd raamwerk van richtlijnen. Zo'n raamwerk moet de ge
bruiker dan een handvat kunnen bieden om de normen te stellen, die
nodig zijn voor zijn specifieke toepassingen.
Een tweede argument dat onder de sceptici ten aanzien van een
technische handleiding nog weieens wordt gehoord, betreft het ont
breken van kostenbesef. Men beweert dat in de landmeetkunde de
nadruk te veel op de technische kwaliteit ligt en dat het dus met de
nauwkeurigheid best wat minder, en daarmee goedkoper, kan. Maar
is het niet zo dat kostenbesef een analyse van de doelstellingen
betekent, en het dus een daarvoor noodzakelijke vertaling naar een
geodetische criteriumtheorie inhoudt. Een theorie, die nu juist haar
beslag dient te krijgen in een technische handleiding.
Bovendien zou ik daaraan dan nog het volgende willen toevoegen.
Wie mocht denken dat de landmeetkundige uitvoergegevens veelal
te nauwkeurig, en derhalve te duur, zijn, heeft in het algemeen onge
lijk. Helaas worden deze geluiden nog weieens gehoord, als het gaat
om het bepalen van een strategie jegens de bezuinigende overheid.
Maar het gevaar bestaat, dat het laten vieren van gestelde nauw-
keurigheidseisen in het algemeen juist meer werk zal opleveren dan
besparen. Er zullen immers inconsistenties kunnen worden geïntro
duceerd, die wellicht niet direct voelbaar zullen zijn, maar die onher
roepelijk naar voren zullen komen in de volgende stappen van het
verwerkingsproces. Bijhoudingen, naverkenningen en de aansluiting
en inpassing van kaartbladen en netwerken zullen dan bijvoorbeeld
veel problematischer worden. Het is immers niet de nauwkeurigheid
van deeloplossingen die voorop dient te staan bij de keuze van de
te volgen werkwijze, maar juist de consistentie van het gehele ver
werkingsproces.
Deze situatie roept bij mij een vergelijking in gedachten. Veronder
stel, dat we de vraag stellen waarom we bij geodetische vereffenin
gen nu juist gebruik maken van de kleinste-kwadratenmethode. Een
wiskundige zal op deze vraag zonder blikken of blozen direct ant
woorden, dat we dat doen omdat deze methode ons de meest nauw
keurige schatters levert. En gelijk heeft hij. Want statistisch gezien
levert de kleinste-kwadratenmethode inderdaad de schatters met
minimale variantie. Maar dat is zeker niet de voornaamste reden,
waarom wij in geodetische vereffeningen deze methode gebruiken.
Een geodeet hoort dan ook op die vraag te antwoorden, dat we dat
doen omdat deze methode ons schatters levert, die consistent zijn en
bovendien zeer efficiënt en dus eenvoudig te bepalen zijn. De nauw
keurigheidseigenschappen van de kleinste-kwadratenschatters, zo
als zuiverheid en minimale variantie, zijn daarbij dan mooi mee
genomen. Het is dus niet zozeer de wiskundige optimaliteit die cen
traal hoort te staan in de gestelde geodetische problemen, als wel
het gemak en de eenvoud waarmee gekozen rekenmethoden ons in
staat stellen consistente oplossingen te vinden binnen acceptabele
nauwkeurigheidsgrenzen.
Nog altijd geldende normalisatiebehoeften
Dergelijke argumenten tegen een actualisering van de HTW zijn dus
niet erg overtuigend. Bovendien zijn de indertijd door de HTW-
projectgroep gesignaleerde normalisatiebehoeften mijns inziens nog
altijd voor het merendeel actueel. Dit geldt onder meer voor de civiel
technische metingen, met name voor wat betreft de vertaling van
bouwmetrologische normen naar landmeetkundige parameterwaar
den en omgekeerd. Het geldt ook voor de grondslagmeting. Daar
waar het gaat om meetkundige grondslagen anders dan kringnetten,
blijkt er namelijk nog altijd behoefte te bestaan aan verkennings
regels. Het geldt eveneens voor de grootschalige kaartvervaardi
ging. Daar gaat het dan in het bijzonder om de uniforme kwaliteitscri
teria en eenduidigheid bij de opbouw, het beheer, de instandhouding
en de uitwisseling van digitaal topografische bestanden.
Tot slot noem ik dan ook nog de detailmeting. Hier kunnen we de
behoefte waarnemen om te komen tot een verbeterde beschrijving
van de systematiek in het ontwerpen, vereffenen en toetsen van
topografische en kadastrale detailmetingen. Dit wordt onder meer
geïllustreerd door de vorig jaar tussen het LGR en de Directie Geo
desie van het Kadaster gesloten samenwerkingsovereenkomst. Een
overeenkomst betreffende de ontwikkeling van een rekensysteem
voor de integrale vereffening van detailmetingen, als opvolger van
het Systeem Detailmeting '76.
Hierbij wil ik overigens nog wel opmerken het te betreuren dat het
Kadaster vanwege bezuinigingen inmiddels is afgestapt van haar
oorspronkelijk vooruitstrevende voornemen dit rekensysteem te inte
greren in een interactief-grafische omgeving voor de invoer en de
verwerking van detailmetingen. Te meer daar dit de realisering van
een uniforme en gestandaardiseerde wijze van detailmeting in
Nederland had kunnen bespoedigen.
De hier besproken voorbeelden illustreren eens te meer de prakti
sche behoefte aan een hernieuwde HTW. Deze behoefte zal in de
toekomst alleen maar toenemen, enerzijds vanwege de tendens dat
steeds meer diensten en bedrijven een deel van hun landmeetkun
dige activiteiten gaan uitbesteden, anderzijds vanwege de in poten
tie aanwezige behoefte om in de toekomst ook voor landmeetkun
dige produkten en diensten te komen tot de uitgifte van certificaten,
dat wil zeggen objectieve kwaliteitsverklaringen. Formeel gesproken
is er van het certificeren van landmeetkundige diensten en produk
ten nog nauwelijks sprake, hoewel de zogenaamde „prekwalificatie"
die het Kadaster en de Meetkundige Dienst ten aanzien van foto-
grammetrische bureaus uitvoeren, al wel een eerste stap in deze
richting is.
De behoefte aan een hernieuwde HTW zal in de naaste toekomst het
dringendst worden gevoeld bij de uitbesteding. Dit zal dan vooral
zichtbaar worden bij de volgende twee aspecten daarvan.
NGT GEODESIA 91 - 12
527