RIJKSCOMMISSIE voor GEODESIE (1937)
Taak; Wetenschappelijk Coördinerend
RD-KAD
MD - RWS
Triangulatie
(X,Y)
Waterpassing
<Z)
Fig. 5.
Rijkscommissie voor Geodesie (fig. 5). Deze commissie kreeg daar
bij tot taak het wetenschappelijke werk van haar voorgangster te
continueren. Bovendien moest zij in plaats van uitvoerend nu alge
meen coördinerend optreden. Tot op de dag van vandaag is dit in
feite nog steeds de situatie waarin we verkeren. Het is echter maar
de vraag of deze situatie nog de meest gewenste is.
De logica van de hier weergegeven ontwikkelingslijn is duidelijk. Ten
behoeve van het opzetten en inrichten van een nieuw primair lande
lijk stelsel, welke in Europees verband diende te worden ingepast,
was bundeling van zowel de wetenschappelijke als de uitvoerende
werkzaamheden bij de Rijkscommissie gewenst. Pas na de vol
tooiing van deze werkzaamheden konden de uitvoerings- en bijhou-
dingsactiviteiten worden overgeheveld naar de praktijkdiensten. Wel
wekt het enigzins bevreemding dat de bijhouding van de primaire
metingen werd toevertrouwd aan twee verschillende Rijksdiensten:
de hoogtemetingen aan de Rijkswaterstaat en de situatiemetingen
aan de Kadastrale Dienst.
Uit de opdracht die het kabinet Schermerhorn na de oorlog ver
strekte aan prof. Tienstra, bleek echter wel dat ook de regering niet
meer geheel zeker was van haar zaak. Men verzocht prof. Tienstra
namelijk een onderzoek uit te voeren naar de doelmatigheid van de
coördinatie van de landmeetkundige werkzaamheden, zoals die in
Nederland werden uitgevoerd door de verschillende Rijksdiensten.
Rijksdiensten die bovendien onder drie verschillende ministeries
ressorteerden. Op basis van zijn onderzoek adviseerde prof.
Tienstra indertijd tot de formatie van een Nationale Landmeetkun
dige Dienst. Hierin zouden dan de volgende diensten moeten wor
den opgenomen:
1. Kadastrale Dienst;
2. Meetkundige Dienst van de Rijkswaterstaat;
3. Topografische Dienst.
Tot een realisering van dit voorstel is het echter, zoals u weet, niet
gekomen. Het was waarschijnlijk te ingrijpend.
Voor wat betreft de situatie- en hoogtemetingen is daar overigens wel
enig begrip voor op te brengen. Ten eerste was de primaire infra
structuur reeds door de Rijkscommissie tot stand gebracht. Ten
tweede werden de produkten van de terrestrische situatiemetingen
enerzijds en de terrestrische hoogtemetingen anderzijds langs een
geheel verschillende weg vervaardigd. Van dubbel werk in de uit
voering of een overlap in expertise en verantwoordelijkheden was
toen dan ook geen sprake. Het terugkomen op het eerdere besluit,
waarbij de primaire situatie- en hoogtemetingen bij twee verschillen
de diensten werden ondergebracht, werd daarom waarschijnlijk te
recht als net niet voldoende noodzakelijk ervaren. Maar het is de
vraag of dat nu nog steeds zo is.
RA WB-rapport
Het afgelopen jaar is door de Raad van Advies voor het Weten
schapsbeleid van de regering, de RAWB, een rapport uitgebracht
met betrekking tot de geodesie in Nederland. Dat rapport bevat
enkele zeer duidelijke conclusies met betrekking tot een aantal
geodetische activiteiten (tig. 6). Zo wordt in dat rapport gesteld, dat
het gescheiden onderbrengen van de situatie- en hoogtemetingen bij
de verschillende diensten is achterhaald door de moderne techno
logie.
Bovendien wordt aangegeven, dat de voor de hand liggende samen
voeging van deze taken onder ogen moet worden gezien, ondanks
het departementsoverschrijdende karakter ervan. De Raad conclu
deert dan ook in haar rapport dat in Nederland een Instituut voor
Toegepast Geodetisch Onderzoek node wordt gemist. Zij beveelt de
betrokken Ministers daarom aan overleg te starten over de wenselijk
heid van een dergelijk instituut. Een instituut dus, waarin de onder
zoeksvragen en activiteiten van de vier betreffende diensten kunnen
worden gebundeld.
NGT GEODESIA 91 - 12
Welnu, deze aanbevelingen zijn duidelijk. Het rapport van de RAWB
is inmiddels dan ook bij verschillende gelegenheden ter discussie
gesteld. Daarbij werd al snel duidelijk dat de grote praktijkdiensten
niets voelen voor een samenwerkingsvorm welke is geconcentreerd
in een nationaal geodetisch instituut. Dit is onlangs weer eens duide
lijk geworden op een door de NVG georganiseerde studiemiddag
met als thema ,,Naar een Nationaal Geodetisch Instituut".
Ik moet echter zeggen, dat ik de tot nu toe gehoorde argumenten
tegen een dergelijk instituut weinig inhoudelijk en verre van over
tuigend vind. Zo wordt onder andere genoemd dat:
Nederland te klein zou zijn voor een nationaal geodetisch insti
tuut;
het niet zou passen in de historisch gegroeide organisatievorm
in Nederland;
het bestuurlijk CCLK-overleg een dergelijke samenwerking over
bodig zou maken.
Deze argumentatie staat in ieder geval in schril contrast met de
stellingen gehoord in 1978. Toen stelde nota bene de hoofddirecteur
van het Kadaster een onderzoek naar een verdergaande coördinatie
van landmeetkundige werkzaamheden voor. Dat deed hij op zowel
geodetisch-inhoudelijke als op bestuurlijke gronden.
Ik ben dan ook van mening, dat de echte discussie naar aanleiding
van het RAWB-rapport betreffende de coördinatie van landmeet
kundige werkzaamheden nog moet worden gevoerd.
Ruimtelijke referentiesystemen
Nu leert de ervaring, dat institutionele processen vaak achterlopen
bij de noodzaak van organisatorische veranderingen. Bovendien
blijkt deze vertraging in het algemeen nog eens te worden versterkt
in tijden van bezuinigingen. We dienen dus de innovaties in ons
vakgebied, die wij nu en in de toekomst noodzakelijk en wenselijk
achten, tijdig te onderkennen. Voor wat betreft de inrichting van
ruimtelijke referentiesystemen hoop ik hiertoe vandaag een eerste
aanzet te kunnen geven.
Als uitgangspunt veronderstel ik, dat het voorzien in een stelsel van
in coördinaten bekende punten en de instandhouding daarvan van
groot belang is voor velerlei maatschappelijke taken en dus een
landelijke aanpak vereisen. Tevens neem ik aan, dat het treffen van
voorzieningen voor een landelijk stelsel als een onderwerp van
staatszorg moet worden beschouwd. Het dient dus als een nationale
taak te worden opgevat.
Ik denk dat we deze beide uitgangspunten gerust als algemeen
onderschreven mogen beschouwen. De geldigheid ervan zal noch
door u, noch door mij, noch door de grote praktijkdiensten in twijfel
worden getrokken. Het Kadaster bijvoorbeeld heeft onlangs weer
expliciet gesteld, dat zij het RD-netwerk als een onmisbare infra
structurele voorziening van nationaal belang ziet.
Tot nu toe is de instandhouding van het landelijke stelsel uitsluitend
gebaseerd op terrestrische metingen. Daarbij is sprake van een uit
de klassieke benadering van de geodesie voortkomende opsplitsing
naar horizontale, verticale en zwaartekrachtsnetwerken. De huidige
ontwikkelingen wijzen er echter op, dat deze klassieke opsplitsing
spoedig niet meer functioneel zal zijn. Met name de opkomst van de
ruimtelijke meetmethoden laat zien, dat een integrale aanpak nood
zakelijk is.
RAWB-RAPPORT GEODESIE (1990)
gescheiden onderbrenging van een aantal geodetische
activiteiten (situatie hoogte) bij diensten is achterhaald
samentrekking hiervan moet onder ogen worden gezien
Instituut voor Toegepast Geodetisch Onderzoek wordt node
gemist
adviseert Minister van V&W, VROM en Defensie overleg te
starten
Fig. 6.
Voor wat betreft de traditioneel landmeetkundige toepassingen is
deze problematiek gelukkig onderkend. Dit heeft ertoe geleid, dat nu
een start bescheiden weliswaar, maar niettemin een start is
gemaakt met de werkzaamheden die nodig zijn om te komen tot de
realisering van een nieuw landmeetkundig referentiestelsel. Dit ge
schiedt onder coördinatie van de Nederlandse Commissie voor Geo
desie en de metingen ervoor worden uitgevoerd door de afdeling
Rijksdriehoeksmeting van het Kadaster.
Echter de referentiestelsels voor traditioneel landmeetkundig ge
bruik maken slechts een onderdeel uit van de totale problematiek
rond ruimtelijke referentiesystemen. Voor de benadering van die
totale problematiek is het nu juist van wezenlijk belang hoe de ver-
529