Drs. C. A. van den Boogert (Tele Atlas International BV) leidde in
over Documentatie van ruimtelijke informatie in de praktijk bij het
bedrijfsleven". Hij belichtte het verschil in beeldvorming aangaande
de ruimtelijke werkelijkheid in de relatie met afnemers. Een belang
rijk gegeven daarbij is de aard van het produkt. („Een kaart, zelfs
een digitale kaart zoals deze in de digitale kaartvervaardiging ge
bruikt wordt, blijft een model vervaardigd voor visueel gebruik bij de
mens. Het belangrijkste produkt van Tele-Atlas is daarentegen een
database met locatiegebonden gegevens voor gebruik in een com
puter".) Hij erkende dat elk gegeven in een databank zou moeten
zijn voorzien van een herkomstcode. Omdat zo'n meta-databank
door niemand zou kunnen worden betaald, houdt men het in de
praktijk maar bij een papieren systeem.
Drs. F. M. van Haaren (RPD) sprak overDocumentatie van Ruimte
lijke Informatie bij de afdeling Informatievoorziening van de Rijks
planologische Dienst". Enorm is de collectie geografische en thema
tische gegevens bij deze rijksdienst. Ontsluiting en documentatie
was lang een gefragmenteerd persoonsgebonden proces. Medio
1992 zal het Centrale DataBank-project alles ontsluiten. Thans zijn
er nog 1,5 miljard informatie-eenheden in 76 000 bestanden. Deze
worden hergegroepeerd tot 400 500 gegevensgroepen in één
systeem. Voor de gesloten gebruikersgroep bepaalde men overi
gens eigen thema's en standaarden.
Dr. E. H. van de Waal (Adviesbureau Cartodoc) behandelde vooraf
gaand aan een demonstratie het project van de Centrale Catalogus
Kartografie (CCK). Als onderzoeksproject bestaat CCK al sinds 1968.
Thans is het technisch vernieuwd tot een online systeem met 35 000
documentbeschrijvingen. De spreker besteedde ook aandacht aan
de documentatie van de verschillende soorten ruimtelijke informatie
in geautomatiseerde systemen. Door de algemene ontwikkeling in de
informatietechniek ontmoeten producent en gebruiker elkaar: na
koppeling is integratie van catalogi en data onvermijdelijk. De schei
ding geeft ook problemen nu de data sneller kan worden gewijzigd.
Tijdens de forumdiscussie werd gevraagd naar de relatie tussen de
CCK en de NEXPRI-Informatiebank. Van de Waal zag als verschil
dat het NEXPRI alleen geautomatiseerde bestanden opslaat en de
CCK „alles wat maar ruimtelijke informatie is". De bedoeling is dat
er te zijner tijd vanuit de CCK wordt verwezen naar de NEXPRI-
bestanden. De separate ontwikkeling binnen hetzelfde Utrechtse ge
bouw inzake dezelfde ruimtelijke informatie had „eerlijk gezegd"
ook te maken met een gebrek aan beleid. De dagvoorzitter merkte
op dat wat dat betreft ,,de universiteiten geen haar beter zijn dan de
rijksoverheid".
De ruim honderd deelnemers hadden in lezingen en demonstratie
een interessante dag. Hun verschillende herkomst illustreerde dat
documentatie de verbinding is tussen produktie en gebruik. Goede
ontsluiting van informatie is in ieders belang. Bij het groeiend ge
bruik van digitale data, waarbij vaak gegevens uit diverse bronnen
worden geïntegreerd, is een eenduidige beschrijving en ontsluiting
van vitaal belang.
Adri den Boer
EUROPEES LANDMETERSCOMITÉ
Het Comité de Liaison des Géomètres-Experts Européens (CLGE) is
te Brussel bijeen geweest op 7 en 8 november 1991Tien EG-landen
waren vertegenwoordigd, waaronder Nederland in de persoon van
de voorzitter van de NVG, ir. P. van der Molen. Onder leiding van de
president voor 1991 is dat ir. J. G. Riemersma werd over
eenstemming bereikt over officiële statuten. Daarmee heeft het
Comité een eigen formele status gekregen, die van belang is in het
optreden in de richting van de EG. Het is statutair geregeld dat de
landenvertegenwoordigers worden geacht het gehele beroepsveld te
vertegenwoordigen. Om hieraan enige vorm te geven, zijn door de
NVG inmiddels enkele bijeenkomsten in Nederland georganiseerd
met NGL, VVL, VMDR, VTAK, NVK, VNBG en Hydrographic Society
Netherlands Branche om informatie en standpunten uit te wisselen.
Om het functioneren in het Comité te stimuleren, werd in Brussel
overeenstemming bereikt over het gezamenlijk verschaffen van een
jaarbudget van f 100 000,—. Gerapporteerd werd over de totstand
koming of voortzetting van de contacten met de Europese Federatie
van dienstverlenende industrie (MESIF), van de raadgevende in
genieursbureaus (CEDIC), de vrije beroepsbeoefenaren, andere
Comités de Liaison zoals dat van Building Surveyors, en met GATT-
onderhandelaars. Ook werd afgesproken dat de leden problemen in
het vrije verkeer en de vrije beroepsbeoefening tussen EG-lidstaten
onderling zullen trachten op te lossen, voordat deze problemen
escaleren en bijvoorbeeld terechtkomen bij het Europese Hof.
Bovendien kunnen landen die in de beroepsbeoefening problemen
ondervinden, steun zoeken bij het Comité. Goede ervaringen daar
mee waren reeds aanwezig in België (opleidingen en beroepserken
ning), Duitsland (erkenning beëdigde landmeters in ex-DDR) en
Griekenland (nationale wetgeving).
Het Comité besloot een verdergaand onderzoek te houden naar de
mogelijkheden van de individuele certificering van landmeters in het
kader van de kwaliteitsgarantie in het vrije verkeer.
Het bekende „Allan-rapport" betreffende de opleiding van land
meters in de EG-lidstaten zal worden geactualiseerd. Dit rapport
heeft een belangrijke rol gespeeld in de erkenning door de EG van
de geodesie als apart vakgebied, niet vallend onder bijvoorbeeld
makelaars of aannemers.
De bestuurssamenstelling voor 1992 is ongewijzigd gebleven. In
1992 worden twee bijeenkomsten gehouden. Naar verwachting zul
len dan ook landen van buiten de EG deelnemen als geassocieerd
lid, hetgeen statutair mogelijk is geworden. Oostenrijk en Zwitser
land hebben reeds contact gezocht, terwijl de recente overeen
stemming tussen EG en EVA over de „grote Europese ruimte" ook
wel het nodige teweeg zal brengen.
ir. P. van der Molen
NVG STUDIEMIDDAG ,,OP WEG NAAR EEN NATIONAAL
GEODETISCH INSTITUUT"
Op deze studiemiddag op 24 september 1991 in congrescentrum De
Reehorst in Ede waren ongeveer 75 leden en geïnteresseerden aan
wezig. De voorzitter van de NVG, ir. P. van der Molen, opende de
studiemiddag. Hij wees erop dat de bundeling van de topografische
activiteiten in het brandpunt van de politieke belangstelling staat in
verband met de Grote Efficiency Operatie (GEO) die het kabinet
heeft ingezet. Deze omstandigheid kan leiden tot terughoudende
reacties bij sommige forumleden, zo deelde hij mee.
De studiemiddag begon met een lezing van dr. ir. L. H. Ruiter, voor
malig directeur van het research-laboratorium van Unilever. Hij
schreef onder andere het rapportVerkenning Civiele Techniek en
Geodesie", waarop de Raad van Advies voor het Wetenschaps
beleid haar advies inzake het civieltechnisch en geodetisch onder
zoek baseerde. De verkenningen hadden als doel een sterkte/
zwakte-analyse te maken van het wetenschappelijk onderzoek op
het gebied van proceskunde, werktuigbouwkunde, civiele techniek
en geodesie. Een van de aanbevelingen uit de verkenning luidt, dat
de verantwoordelijkheden tussen de verschillende geodetische in
stellingen moeten worden herschikt om de moderne technologie
optimaal te blijven benutten.
Opvallend bij het onderzoek op het gebied van de geodesie zijn de
zeer snelle ontwikkelingen van de satellietgeodesie. Nederland (met
name de Faculteit der Geodesie van de TU Delft) speelt hierbij een
belangrijke rol.
Veel instanties hebben verantwoordelijkheden voor geodetische en
geografische informatie en passen die informatie ook toe. De geode
tische wereld is een kleine wereld, waarin iedereen elkaar kent. Het
rapport noemt het opvallend dat het onderzoek naar de toegepaste
geodesie zo versnipperd is.
Concluderend nodigt het RAWB-rapport uit tot overleg over de
wenselijkheid van een Nationaal Geodetisch Instituut, naar analogie
van situaties in het buitenland.
Prof. dr. ir. L. Aardoom vervolgde met de resultaten van de inventa
risatie van het geodetisch onderzoek, die is uitgevoerd in opdracht
van de Nederlandse Commissie voor Geodesie (NCG). Naast dit
overzicht gaf hij zijn persoonlijke visie, uitdrukkelijk niet de mening
NGT GEODESIA 92 - 2
65