Aggregatiehiërarchieën een". Een superklasse kan dus veel klassen van het lagere niveau omvatten. Een klasse van het lagere niveau kan tot maar slechts één superklasse van het niveau daarboven behoren. Objecten horen tot slechts één klasse. Dus als we van boven naar beneden de hiërarchie doorlopen, zien we dat op ieder een deel van de attribuut structuur van de objecten wordt gedefinieerd; de object beschrijving wordt steeds verder gespecialiseerd. Op objectniveau vindt geen verdere uitbreiding van de attribuutstructuur meer plaats; daar worden de waarden toegekend aan de attributen. Als we de hiërarchie van be neden naar boven doorlopen, wordt de objectbeschrijving steeds minder specifiek; we spreken dan van generali satie. object klasse superklasse k. attr. sk. attr.. waarden sk. attr.,- waarden k. attr. waarden sk. attr.i sk. attr.i Fig. 4b. Een variant op de attribuutstructuur van fig. 4a. Het kan zijn dat één of meerdere attributen die op super klasse niveau zijn gedefinieerd voor alle objecten in een bepaalde klasse dezelfde waarde hebben. Stel dat we voor waterwegen het attribuut „stroomsnelheid" hadden ingevoerd. Dit zal voor rivieren verschillende waarden krijgen, maar voor alle kanalen is de waarde nul (ervan uitgaande dat het water daarin stilstaat). In dat geval kan de attribuutwaarde op klasseniveau worden toegekend. Deze situatie is weergegeven in fig. 4b, waar de attri- butenlijst van de superklasse in tweeën is gesplitst. Een deel wordt op klasseniveau gewaardeerd en de rest op objectniveau, samen met de attributen die op klasse niveau zijn ingevoerd. Het classificatiesysteem dient zo te zijn opgezet, dat het volledig en exclusief is, dat wil zeggen dat alle objecten die in een kartering worden geïdentificeerd, tot één klasse behoren, maar ook tot niet meer dan één. In de hiërarchie betekent dit dat ze hun attribuutstructuur via slechts één verervingslijn ver krijgen. Hiërarchische lijnen, of verervingslijnen, zoals hierboven beschreven, kunnen naast elkaar voorkomen in een clas sificatiesysteem. Ze vormen dan één of meerdere bomen (classificaties). Een aldus gestructureerd classificatie systeem is dan de informatie-theoretische representatie van een thematisch veld. Dat wordt gekarakteriseerd door de klassenhiërarchie, dat wil zeggen de klassen en superklassen met hun hiërarchische relaties. Verder wordt het gekarakteriseerd door de attribuutstructuren van de klassen en superklassen, en door de waarde domeinen van de attributen. Een thematische terrein beschrijving is dan de volledige verzameling van objecten met hun lijsten van attribuutwaarden. NGT GEODESIA 92 - 5 Zo'n thematisch veld wordt altijd gedefinieerd in een bepaalde gebruikerscontext in een informatiesysteem. Die context wordt bepaald door de karteerdiscipline(s), het moment of tijdperk van de kartering, het schaal- of aggregatieniveau waarop wordt gewerkt en veel andere factoren. De terreinobjecten komen voor op het laagste niveau in een classificatiehiërarchie. Ze kunnen daarom worden gezien als de elementaire objecten binnen het thematisch veld dat door het classificatiesysteem wordt gerepresen teerd. Dat betekent dat de beslissing of bepaalde objec ten al of niet als elementair moeten worden beschouwd binnen zo'n thematisch veld, moet worden genomen. Deze beslissing wordt daarmee dus ook context-afhanke lijk. Objecten die elementair zijn binnen het ene themati sche veld, behoeven dat niet te zijn binnen een andere. Het feit dat in het vorige hoofdstuk elementaire objecten werden ingevoerd, impliceert dat er ook samengestelde objecten, of aggregaten, kunnen zijn. Deze kunnen worden gedefinieerd binnen het kader van aggregatie hiërarchieën, welke duidelijk verschillen van de eerder beschreven classificatiehiërarchieën. Deze laatste be schreven de vererving van attributen in neerwaartse rich ting. Een objectbeschrijving wordt meer en meer gedetail leerd, als men in zo'n hiërarchie afdaalt. Een aggregatie- hiërarchie beschrijft hoe samengestelde objecten worden gevormd uit elementaire objecten en hoe deze samen gestelde objecten nog weer complexere objecten kunnen vormen. Stel dat we huizen, wegen, parken, fabrieken, kantoren en winkels als elementaire objecten hebben. Daaruit kunnen dan verschillende typen samengestelde objecten worden gevormd (fig. 5). Uit deze objecten kunnen dan weer complexere objecten als dorpen en steden worden gevormd (fig. 6). Hieruit kunnen dan op een nog hoger niveau van complexiteit nieuwe objecten worden ge vormd als stedelijke en landelijke gebieden. industriegebied fabrieken wegen woonwijk zakenwijk huizen wegen parken winkels wegen kantoren Fig. 5. Hiërarchische relaties tussen elementaire en samengestelde objecten. Een aggregatiehiërarchie heeft een „bottom up" karak ter, in die zin dat van de elementaire objecten op het laagste niveau samengestelde objecten worden gevormd van toenemende complexiteit, als men in opwaartse richting door de hiërarchie gaat. De samengestelde objecten erven de attribuutwaarden van hun samen stellende objecten. De constructieregels voor complexe objecten zullen in het algemeen uit twee delen bestaan. Ten eerste zullen 201

Digitale Tijdschriftenarchief Stichting De Hollandse Cirkel en Geo Informatie Nederland

(NGT) Geodesia | 1992 | | pagina 13