name voor elektriciteit-, telefoon- en kabeltelevisienetten, waar grote aantallen kabels met een complexe nettopolo- gie in de geulen liggen. Gas- en waterleidingnetten zijn eenvoudiger van structuur. Naast de netlogica en de thematische attributen moeten ook de relaties tussen het leidingennet en de topografie worden vastgelegd (fig. 1). De geometrische relaties worden vastgelegd door de maatvoering. Logische rela ties geven aan welke gebouwen worden gevoed door een bepaalde leiding. rasterbestand scannen automatisch vectoriseren en structureren digitaliseren vanaf beeldscherm gebruiken als achtergrond Fig. 2. Gebruik van rasterbestanden. Naast deze interne relaties heeft het leidingeninformatie systeem ook nog externe relaties, bijvoorbeeld met het verbruikersinformatiesysteem. Ook deze relaties moeten in de gegevensstructuur tot uiting komen. Zowel de logi sche als de externe relaties kunnen worden gelegd via het adres. Er bestaan nauwelijks redenen om de topo grafie in geometrisch opzicht te structureren. Liggingsinformatie Het huidige topografische kaartmateriaal van nutsbedrij ven is over het algemeen van slechte kwaliteit. Raam-, eiland- en strokenkaarten van zeer diverse afkomst en kwaliteit worden door elkaar gebruikt en er is vrijwel geen bijhouding. Bij het nameten van de positie van leidingen op analoge kaarten blijken de kaartafstanden meestal flink af te wij ken van datgene wat het volgens de maatvoering zou moeten zijn. In het testgebied dat tijdens het afstudeer onderzoek is gebruikt, was dit verschil gemiddeld 40 cm per maatpijl. Men kan daarom stellen dat de meeste lei- dingenbeheerkaarten een schetsmatig karakter hebben. De oorspronkelijke maatvoering is de enige betrouwbare bron van liggingsinformatie. Dit heeft geleid tot het inzicht dat ook in een digitaal informatie systeem de maatvoering moet wor den beschouwd als de primaire bron van liggingsgegevens. Het op de juiste positie construeren van de leidingen in het leidingeninformatie systeem is hooguit een aanvulling op de maatvoeringsgegevens. Tot voor kort ging men er zonder meer van uit dat de bouw van een leidingeninformatiesysteem alleen zinvol is als er een digitale GBKN aanwezig is, waarin de ligging van de leidingen opnieuw kan worden geconstrueerd. Deze uitgangssitua tie moet natuurlijk ook zoveel moge lijk worden nagestreefd. De huidige Fjg 3a GBKN-problematiek heeft echter tot Continu uitgangsprodukt. gevolg dat veel nutsbedrijven onaanvaardbaar lang moe ten wachten op een vernieuwing van de topografie. Men vraagt zich daarom steeds meer af in hoeverre het verant woord en mogelijk is om een digitaal informatiesysteem op te zetten met het huidige kaartmateriaal. Het startpunt ligt dan bij de netlogica en niet bij de liggingsgegevens. Het construeren van de leidingen in een uniforme, kwali tatief goede topografische ondergrond levert de volgende nieuwe toepassingen op: bepalen van nieuwe maten op plaatsen waar de oor spronkelijke maatvoering niet meer bruikbaar is; uitwisseling van liggingsinformatie bij werkzaamhe den. Gebruikt men verouderde, kwalitatief slechte topografie in het digitale systeem, dan heeft construeren geen zin en vervallen de bovenstaande voordelen. De ligging van de leidingen kan dan alleen uit de gedigitaliseerde maatvoe ring worden afgelezen. Tijdens de analoog-digitaal conversie wordt er niets ge daan aan verbetering van de geometrie. De belangrijkste toepassingen van het leidingeninformatiesysteem, name lijk efficiënter beheer, onderhoud en planning van het leidingennet, worden hierdoor echter niet of nauwelijks nadelig beïnvloed. De netlogica en de technisch-admini- stratieve attributen van het leidingennet zijn immers onaf hankelijk van de ligging. Het in een latere fase inpassen van het leidingennet in de GBKN kan worden versneld wanneer het leidingennet al in digitale vorm aanwezig is. Hierdoor kunnen namelijk automatische en semi-automatische hulpmiddelen wor den ingezet voor de inpassing. Een voorbeeld is het „rekken en strekken" van het net, waarbij het op een aantal paspunten wordt ingepast. De exacte inpassing kan vervolgens semi-automatisch gebeuren, doordat een maatpijltje zichzelf aan het dichtstbijzijnde topografische element koppelt en de leiding meetrekt. Deze technieken worden door nutsbedrijven al in de praktijk gebruikt. Gebruik van rasterbestanden Door een kaart te scannen wordt deze omgezet in een rasterbestand, dat vervolgens op drie verschillende ma nieren kan worden gebruikt (fig. 2). Scannen Een scanner tast een document af en zet deze om in een digitale representatie. Het gereflecteerde of doorgelaten licht van een bepaald oppervlak („pixel") wordt via een Fig. 3b. Rasterbestand met grijswaardenindeling. Fig. 3c. Rasterbestand met zwart-wit indeling. 206 NGT GEODESIA 92 - 5

Digitale Tijdschriftenarchief Stichting De Hollandse Cirkel en Geo Informatie Nederland

(NGT) Geodesia | 1992 | | pagina 18