Beide hypothesen worden getoetst („landinrichting gewogen"), waarbij de analyse en evaluatie van het landinrichtingsbeleid cen traal staan. Bij de analyse is gebruik gemaakt van „case-studies". Het betreft een onderzoek in acht landinrichtingsprojecten: vier projecten die ten tijde van het onderzoek in voorbereiding waren: Ruinerwold-Koekange (D), Eemland (U), Over Betuwe-Oost (Gld), en Bodegraven-Noord (ZH) en vier projecten in uitvoering: Giethoorn- Wanneperveen (Ov), Waterland (NH), Land van Cuijk (NBr) en Mergelland (L). Naast een documentenonderzoek (waarbij een schat aan informatie kon worden bestudeerd, o.a. vergaderstukken en notulen van de Landinrichtingscommissies en notulen van de Centrale Landinrich tingscommissie) zijn per project zes interviews afgenomen van per sonen die nauw betrokken zijn geweest bij het planproces (leden Landinrichtingscommissie, ambtelijke deskundigen). In een bijlage zijn de aan de geïnterviewden gestelde vragen opge nomen, waaronder de voor kadaster-landinrichters interessante: „Het KADOR heeft bij de constructie van het plan van toedeling een belangrijke functie. In hoeverre behartigt zij daarbij zowel landbouw als milieu-, natuur- en landschapsdoeleinden?" Hopelijk is uit de antwoorden het beeld tevoorschijn gekomen van de kadaster landinrichter („landmeter-deskundige") die met „groene vingers" het plan van toedeling ontwerpt; de antwoorden zijn niet bijgevoegd. Het deel van het boek waarin deze case-studies worden behandeld, bestaat uit ongeveer 100 pagina's; het is naar mijn mening het meest interessante deel, vooral ook omdat het boeiende informatie bevat met betrekking tot de conflicten tussen de agrarische belangen en de belangen van milieu, natuur en landschap (zowel bij de planvorming als bij de planuitvoering), en de wijze waarop oplossingen worden gezocht (en gevonden!). In het laatste deel van het boek vindt tenslotte een beoordeling plaats van het landinrichtingsbeleid en worden enkele aanzetten gegeven voor noodzakelijk geachte be leidswijzigingen. Het zal de lezer die het spoor door de voorafgaande delen van het boek heeft gevolgd, niet geheel verbazen dat de vooraf geformuleer de hypothesen worden bevestigd. Het boek eindigt met een aantal beschouwingen over de toekomst van de landinrichting, o.a. over rechtsbescherming en decentralisa tie. Over rechtsbescherming wordt opgemerkt: „De rechtsbeschermingsmogelijkheden voor eigenaren en gebrui kers van grond dienen gehandhaafd te worden, omdat een land inrichtingsplan nu eenmaal ingrijpende gevolgen heeft voor indivi duele agrarische bedrijven. Daarnaast zullen evenwel meer rechts beschermingsmogelijkheden voor niet-agrarische belangen in de Landinrichtingswet opgenomen moeten worden". Vooral de eerst geciteerde zin kan ik van harte onderschrijven. Met betrekking tot decentralisatie merkt Driessen op: ,,De landinrichting dient in de eerste plaats gedecentraliseerd te worden naar het provinciale niveau". Een stelling waar lang niet iedereen, ook de particuliere natuurbescherming niet, het mee eens zal zijn. Overigens maakt het onderwerp „decentralisatie" deel uit van de in het begin gememoreerde „Evaluatie van de Landinrich tingswet". Al met al heeft Driessen een lezenswaardig werkstuk afgeleverd, waarin voor landinrichters zeer veel informatie is te vinden. Het boek is niet alleen interessant voor „degenen die in hun werk met land inrichting in aanraking komen", zoals de achterflap vermeldt, maar ook voor degenen die gewoon in landinrichting zijn geïnteresseerd. Tot slot nog een citaat waar ik het geheel mee eens kan zijn: ,,De landbouw blijft ook in de toekomst voor het beheer van het landelijk gebied van groot belang. Zowel de natuur als het landschap zijn daarbij gebaat, aangezien vele natuur- en landschapswaarden ook aan de landbouw zijn gebonden". W. Meinema MEETKUNDIGE DIENST de volgende 60 jaar Geo-informatie voor de Rijkswaterstaat Directiesecretariaat MD, Meetkundige Dienst van de Rijkswaterstaat Delft, 28 pag., niet in de handel. In het februarinummer 1992 van NGT Geodesia is de feestuitgave „Foto-impressie van de Meetkundige Dienst" al besproken. Nadien is ter gelegenheid van het diamanten jubileum van die dienst nog een extern gericht boekje verschenen. Ir. G. Blom, directeur-generaal van de Rijkswaterstaat, stelt in een voorwoord: ,,De Rijkswaterstaat en ook andere onderdelen van V en W maken nuttig gebruik van de produkten en diensten van de MD. Op enigerlei wijze zal daaraan behoefte blijven bestaan. De wijze en de vorm waarin dat plaatsvindt, zat voor een groot deel afhangen van de initiatieven van de MD zelf. De MD bezit, dat is wel gebleken, de vereiste veerkracht om op de juiste wijze in te speten op politiek maatschappelijke en technologische ontwikkelingen". Onder het kopje ,,Een blik in de jaren negentig" wordt gesteld dat er in deze jaren behoefte aan geo-informatie en ondersteuning op het gebied van de (geo)informatica bestaat op beleidsterreinen als „water" en „verkeer en vervoer". „Deze behoefte zat blijven be staan, ongeacht of deze taken worden uitgevoerd door de Rijksover heid of door andere overheden. De MD voorziet in die behoefte en vervult derhalve een belangrijke rot op dit gebied en wil dit ook blijven doen". Wil men in de volgende zestig jaar dus met geo- informatie ook dienstbaar zijn voor lagere overheden? De MD van de toekomst zal trouwens kleiner worden. Efficiency-operaties en over drachten van rijksobjecten leiden tot „eer? vermindering van de personeelsomvang van de MD met 20% in 1994". Boeiend zijn de bijdragen van klanten en relaties over de MD. Ir. P. M. W. Elsenaar, hoofdingenieur-directeur van de Dienst Ver keerskunde, ziet een gezamenlijke taak weggelegd op het terrein van de dynamische geo-informatiesystemen. Ir. E. J. Riedstra van de Directie Overijssel gaat onder meer in op de Samenwerkings- regeling MD - Kadaster: ,,Wat mij betreft zat het aangeven en uit zetten van grenzen rijkseigendom door de MD gehandhaafd blijven. Als de MD vanwege capaciteitsgebrek deze werkzaamheden niet meer volledig zelf kan uitvoeren, acht ik een bemiddelende rol van de MD naar het Kadaster, aangaande de eigendomssituatie en groottebepalingen, een belangrijke taak". Prof. dr. ing. R. Rummel (TUD) ziet als gemeenschappelijke noe mer van het huidige en toekomstige takenpakket de dynamische geodesie, de geodesie van de tijdsafhankelijke processen. Voor beelden daarvan zijn monitoring van verkeer, duinbewegingen en zeespiegelrijzing. „Het geplande North Sea Level Observation System (NOSS) zou een nieuwe mijlpaal voor de MD kunnen wor den. Hand in hand met de Dienst Getijdewateren en in samen werking met andere Noordzeelanden, zou een integraal controle systeem rond de Noordzee kunnen ontstaan, dat eindelijk de 'vrije' discussie over het broeikaseffect en zijn gevolgen op de zeespiegel rijzing een feitelijke basis zou verschaffen", aldus Rummel. De hoog leraar lijkt eraan te twijfelen of de uitdaging wordt opgepakt: „Het is echter een investering in de toekomst, die veel visie vergt. Pas over twintig jaar langer dan verkiezingsperiodes en ambtelijke roulatie- schema 's zal men de vruchten kunnen plukken. Past zoiets nog in deze tijd?" Directeur ing. W. Eimers geeft in het jubileumboekje weer hoe Inpark BV over de MD denkt. Hij signaleert de trend bij rijksdiensten om taken op een regionaal niveau als totaalpakket te laten uitvoeren. In het jaar 2000 wil zijn bedrijf de MD zien functioneren als „een bewaker van normen en richtlijnen, als coördinator van de uit te besteden werken en (mogelijk voor een vast pakket aan werkzaam heden) als producent van zeer specifieke produkten". Ing. Y. J. Zijlstra van de Directie Friesland ziet voor de MD een belangrijke rol weggelegd niet alleen als leverancier van geo- informatie, maar ook als GIS-adv/seur". Als slot zullen de MD-ers dit citaat van H. J. Bückmann van de Direc tie Gelderland over de MD waarderen: Het is een goed georga niseerde dienst, waar je afspraken mee kunt maken en die keurig op tijd haar produkten (waar zeiden of nooit iets op aan te merken valt) aflevert". Het boekje is door de afdeling Grafische Technieken fraai gereali seerd op kunstdrukpapier en met kleurenillustraties. Adri den Boer M PUBLIKATIES Door de Deutsche Geodatische Kommission bei der Bayerischen Akademie der Wissenschaften zijn de volgende dissertaties ver schenen in Reihe C: Heft 367: Aufbau eines geodatischen Strapdown Inert/alsystems zur Punktbestimmung door D. Keiler. ISBN 3 7696 9415 5. Heft 370: Statistische Verfahren für die automatische Bild- analyse und ihre Bewertung bei der Objekterkennung und -vermessung door W. Förstner. ISBN 3 7696 9417 1 Heft 371: Nicht-gravitative Störeinflüsse bei der Modellierung von GPS-Erdumiaufbahnen door J. Feltens. ISBN 3 7696 9418 X. Heft 372: Photogrammetrische Punktbestimmung mit Bilddaten digitaler Dreizeilenkamaras door F. Müller. ISBN 3 7696 9419 7. Heft 375: Objektgestützte mehrbildzuordnung door C. T. Schnei der. ISBN 3 7696 9422 8. Heft 376: Qualitatssteigerung der automatischen Höhenmes- sung in Stereobildern durch flachenbasierte Kernlinienkorre- lation door J. Piechel. ISBN 3 7696 9423 6. Heft 377: Ein klassifizierender Beitrag zur Abbildungstheorie und numerischen Genauigkeit von geodatischen Datumsübergangen door R. Schreiber. ISBN 3 7696 9424 4. 218 NGT GEODESIA 92 - 5

Digitale Tijdschriftenarchief Stichting De Hollandse Cirkel en Geo Informatie Nederland

(NGT) Geodesia | 1992 | | pagina 30