Lezingen
l l
i
wanneer moet worden gekozen tussen vernieuwing of uit
breiding van bejaardentehuizen of de implementatie van
een GIS? Nog een populair voorbeeld van Vonhoff is de
keuze tussen een halve straaljager of een heel symfonie
orkest. Deze laatste keuze kun je misschien bestuurlijk
financieel nog wel maken, maar in de praktijk werkt dat
niet.
Tot slot sprak hij de waarschuwing uit dat „techneuten"
zoals wij, zich niet met verdere ontwikkelingen (ook ten
aanzien van GIS!) moeten bezighouden wanneer de
maatschappelijke relevantie niet is aangetoond.
Ruwweg kan men de conferentie verder in drie delen
splitsen, namelijk lezingen, workshops en vendor-sessies
(presentaties van leveranciers). Aangezien deze activitei
ten tamelijk simultaan plaatsvinden, is het moeilijk om
van alles persoonlijk verslag te doen.
Workshops
Er werden drie workshops gehouden over specifieke the
ma's, waarbij een spreker het onderwerp inleidde, waar
na van de (maximaal twintig) toehoorders een actieve
deelname aan de discussie werd verwacht.
Aan het eind van de conferentie werd gerapporteerd over
de uitkomsten van de workshops. Er werd veel positiefs
gemeld over de inhoud en het gehalte van de workshops
en de bijdrage van de deelnemers, maar erg concrete
resultaten vielen niet te beluisteren. Voor de doorge
winterde congresganger en workshopbezoeker was dit
overigens niet vreemd, maar zeer voorspelbaar. Iemand
die veel onderzoeksrapporten leest, kent dit verschijnsel
wel: de voornaamste conclusie uit een onderzoek is vaak,
dat er nog „meer" onderzoek moet worden gedaan.
De eerste workshop had als titel Scanning: tussenoplos
sing voor GIS Telecom". Onder leiding van ing. J.
Schaart werd de problematiek rond de opslag van ruim
60 000 tekeningen van het interlokale kabelnet van PTT
Telecom uit de doeken gedaan.
Ing. H. J. Triemstra zette een en ander voor de deel
nemers uiteen. De PTT heeft gekozen voor raster-opslag,
voorshands zonder daarna te gaan vectoriseren. Deze
methode is snel, kent weinig risico's, maar leidt wel tot
een andere manier van werken voor de leidingenteke
naar.
De ontwikkelingen op het gebied van scannen (raster/
vector-conversie of blijvende raster-opslag) gaan echter
snel, wat de besluitvorming voor het management be
moeilijkt. Schaart constateert tijdens zijn rapportage, dat
hoge eisen aan het te scannen kaartmateriaal moeten
worden gesteld. Voor kleinschalig kaartmateriaal biedt
scannen in ieder geval een goede optie. Uitbesteding of
zelf uitvoeren van scannen is een vraag die alleen af
hankelijk van de eigen situatie van een bedrijf is te beant
woorden.
In de tweede workshop bracht ir. H. Roodhardt (KEMA)
het referentiegegevensmodel van de KEMA ter discussie
in de vraagstelling ,,/s elk nutsbedrijf uniek?". Sinds
1991 is het KEMA-model in de praktijk getoetst, nadat het
is uitgebreid. Men acht het nu geschikt voor de
elektriciteits-, gas-, water- en CAI-voorziening. Aan de
hand van een praktijkvoorbeeld werden ervaringen uitge
wisseld.
Ing. J. Hetebrij (IJsselmij) bracht namens de workshop
verslag uit. In het algemeen is er grote behoefte zowel
NGT GEODESIA 92 6
aan standaardisatie als aan flexibiliteit. Het model dekt
voor ongeveer 80 a 90% de behoefte; alleen het gebruik
van attributen is minder standaard. Men was het erover
eens, dat het model bruikbaar is, eventueel na bijstelling,
als gevolg van ervaringen van anderen. Het is zeker nut
tig voor het nemen van beslissingen en als blauwdruk
voor leveranciers bij de ontwikkeling van hun produkten.
Vooral voor bedrijven die nog moeten beginnen, functio
neert het model als een gemeenschappelijk uitgangs
punt.
Tot slot ging de derde workshop over het efficiënt be
heren van een gasdistributienet en wat AM/FM daaraan
kan bijdragen.
Ing. J. H. Klootsema (EZW) en ing. F. J. Straus (VEG-
gasinstituut) verzorgden een inleiding over de gezamen
lijke ontwikkeling van een Leidingen Informatie Systeem
(LIS), gekoppeld aan een programma voor netbereke
ningen. Een belangrijk discussiepunt was de noodzaak
van goede en exacte geometrische gegevens over de
leidingen.
Zoals ir. A. J. J. Thomassen (EZW) rapporteerde, bleek
dat men in dit stadium eigenlijk geen nauwkeurige topo
grafische ondergrond (lees GBKN!) nodig heeft. (Het
effect van deze conclusie op de landelijke GBKN-
discussie is echter nauwelijks merkbaar van Osch.)
Er waren vier sessies met in totaal dertien lezingen.
Sessie I ging over de bouw en organisatie van basis
bestanden.
Ir. G. Uvyn (Electrabel, Melle België) beet de spits af, met
de opmerking zeer verheugd te zijn dat hij als Belg de
eerste lezing voor zijn rekening mocht nemen. Daarom
ruim aandacht voor zijn inleiding.
Hij schetste in het kort de geschiedenis van dit grote
nutsbedrijf (17 773 personeelsleden), dat aan 3,5 miljoen
aansluitingen elektriciteit levert en aan 1,5 miljoen aan
sluitingen aardgas. De produktie van energie in België is
in particuliere handen, echter de distributie wordt door de
gemeenten geregeld. Het was even wennen aan nieuwe
termen: wanneer één gemeente dit zelfstandig doet, heet
dat „regie", bij twee of meer spreekt men van een „zuive
re intercommunale" en als een gemeente een bedrijf als
partner inschakelt, heet dat een „gemengde intercom
munale".
BELGISCHE WET: 1925
ELEKTRICITEIT
DISTRIBUTIE PRODUCTIE
GEMEENTES VRIJ
1 GEMEENTE REGIE
2 GEMEENTESINTERCOMMUNALE
2 GEMEENTES^GEMENGDE
PRIVÉ PARTNER INTERCOMMUNALE
85% van de distributie
in BELGIË
Voor leidingenbeheer wordt tot op heden kaartmateriaal
gebruikt van NGI (Nationaal Geografisch Instituut) met
kleinschalige kaarten 1:10 000 (zgn. stafkaarten) en van
het Kadaster met grootschalige kadasterplans 1 500 tot
253