van dit soort zaken dient men vooral bedacht te zijn op de veranderingsproblemen op macro- en micro-niveau. Hij doorspekte zijn verhaal regelmatig met soms rake, en meestal komische, managementadviezen. Zo verklaarde hij het verschil tussen een trolleybus en een adviseur met de opmerking dat een trolleybus tenminste stopt als hij de draad kwijt is. Enkele wijze managementlessen werden uit het volgende verhaaltje duidelijk: een vogeltje bevindt zich op de Noordpool en heeft het erg koud. Een ijsbeer ontdekt het arme ding en laat goedbedoeld zijn ontlasting (ik gebruik hier maar even een nettere term! van Osch) bovenop het vogeltje vallen. Na een tijdje krijgt het vogeltje het daardoor toch aardig warm en voelt zich zo plezierig dat het gaat zingen. Vervolgens wordt een poolvos door het gefluit aangetrokken, trekt het vogeltje uit de „penarie" en peuzelt het op. Kortom, einde vogeltje! Van Nunen trok uit dit verhaal de volgende conclusies: als iemand je in de penarie helpt, hoeft dat nog niet altijd met slechte bedoelingen gepaard te gaan; als iemand je uit de penarie helpt, is dat ook niet altijd met goede bedoelingen; en tot slot. als je zelf in de penarie zit, kun je soms maar beter je kop houden! Sessie III, op de tweede dag, ging over de ontwikkelingen van GIS binnen de onderwijsinstellingen. Als eerste spreker vertelde ir. R. v.d. Schans (LU Wageningen) over de wijze waarop het GIS-onderwijs en -onderzoek aan de Landbouwuniversiteit binnen alle dis ciplines en vakgroepen is geïntegreerd. Het kenmerk van deze integratie is, dat het mogelijk wordt om naast GIS- beheer ruimtelijke analyses uit te voeren en daardoor samenhangen in grotere, ruimtelijke verbanden te kun nen opsporen. Naast eigen onderzoek verricht men GIS- onderzoek voor derden en geeft men cursussen op be paalde GIS-pakketten. Ook tijdens deze lezing was Van der Schans weer zuiver in de leer door te stellen dat we qua terminologie moesten spreken van geometrische en niet-geometrische gege vens in plaats van grafische of niet-grafische. Van geo metrische gegevens kun je wel een grafische weergave maken (visualisatie). Het GIS-onderwijs is niet een doel op zich, maar werkt ondersteunend ten behoeve van de Wageningse vak disciplines, zoals ruimtelijke planvorming, bodemkunde of hydrologie. Het aan studenten aangeboden onderwijs valt in drie facetten uiteen, namelijk Basisbegrippen GIS, GIS-gereedschappen en GIS-theorie. Het laatste onder deel is recent van start gegaan, waarbij het accent mede komt te liggen op metagegevens en metaprocessen. GIS-theorie informatie-analyse gegevenskwaliteit dynamiek GIS en planning interactiviteit Bij het GIS-onderzoek, en niet te vergeten het onderzoek op het gebied van remote sensing, staat centraal hoe een en ander ten dienste kan staan van de Wageningse toepassingsvelden. Enkele thema's zijn definiëring en toepassing van objecten op verschillende aggregatie niveaus, kwaliteit van gegevens, integratie van gegevens NGT GEODESIA 92 - 6 uit verschillende bronnen en redeneerwijzen voor ruimte lijke analyses. Bij dit alles is het centrale denken „object- gericht", waarbij ruimtelijke eenheden worden beschre ven door middel van hun geometrie, hun thematische attributen en hun dynamiek. De lezer heeft reeds meermalen kennis kunnen nemen van de denkbeelden van prof. Molenaar en zijn vakgroep door de vele publikaties, ook in ons tijdschrift, over for mele gegevensstructuren, gegevensinwinning, object- aggregatie en -generalisatie, en bevraging en mutatie van gegevensbanken. Ik verwijs daar graag naar. De LU Wageningen richt zich op GIS-theorie in zijn alge meenheid, maar ten aanzien van de praktijk is het oog toch vooral gericht op de behoefte van de landbouw- wereld. Prof. dr. P. M. G. Apers (Faculteit der Informatica van de Universiteit Twente) gaf een kort overzicht van de organi satie van de Twentse universiteit en besteedde zijn tijd vervolgens aan een alleszins volgbaar college over objectgeoriënteerde gegevensbanken. Hij gaf aan dat het klimaat op de universiteit aan het veranderen is. Was men vroeger uitsluitend theoretisch bezig, tegenwoordig wordt meer en meer gekeken naar de problematiek van applicaties in de praktijk. Veel van de resultaten die gegevensbank-onderzoek in administratieve en bestuur lijke toepassingen heeft opgeleverd, zijn ook bruikbaar binnen meer (geo)technische applicaties. De GlS-gege- vensbank problematiek valt in drie delen uiteen: geïntegreerde opslag van thematische en geometri sche gegevens; integreren van bestaande gegevensbanken; decentraliseren van centrale gegevensbanken. Vervolgens besprak Apers enkele zaken die relevant zijn in een GIS-omgeving. Als men gebruik maakt van de 3-schema-architectuur, kan in zekere mate een logische en fysieke onafhankelijkheid worden verkregen ten aan zien van applicatieprogrammatuur, opslagstructuren en apparatuur-performance. Dit is met name van belang als men later aanpassingen wil aanbrengen, doordat nieuwe wensen en behoeften optreden. Extern schema logische onafhankelijkheid Conceptueel schema fysieke onafhankelijkheid Intern schema Schema architectuur. Een gegevensmodel beschrijft drie aspecten van een gegevensbank, namelijk de gegevensbankstructuur, de operaties op de structuur en de beperkingen op de in houd van de gegevensbank. Als opvolger van de drie bekende gegevensmodellen lijkt het objectgeoriënteerde gegevensmodel voor de toekomst (in ongeveer vijf jaar) veelbelovend, maar het staat nog in de kinderschoenen. De objectgeoriënteerde programmeertalen zijn echter al wel beschikbaar. Het onderzoek op de Universiteit Twente richt zich op de beschrijving van een algemeen objectgeoriënteerd ge gevensmodel en op het ontwerpen van gereedschappen voor de beschrijving van deze modellen. 255

Digitale Tijdschriftenarchief Stichting De Hollandse Cirkel en Geo Informatie Nederland

(NGT) Geodesia | 1992 | | pagina 19