<v stereomodel. Om de invloed van het zoomen na te gaan, is de test met verschillende vergrotingsfactoren uitge voerd. Wanneer het inspiegelsysteem niet optimaal is afgesteld, kan een aantal systematische effecten optreden: constante systematische afwijking in x- en y-richting. Bij Zeiss en Leica-Kern is het mogelijk om het inge- spiegelde beeld te verschuiven. Bij Intergraph gebeurt dit door verschuiving van de beeldbuis of door ver andering van de richting van de kathodestraal; rotatie van het ingespiegelde beeld ten opzichte van de foto. Dit kan veroorzaakt zijn door een gedraaide positie van het beeldscherm. Bij de drie onderzochte systemen zijn stelschroeven aanwezig, waarmee de stand van het scherm kan worden bijgesteld; verschillende schaalfactoren in x- en y-richting. Hier voor kan worden gecorrigeerd door het beeldscherm te hellen; constant schaalverschil. Door het scherm verderweg of dichterbij te plaatsen, kan dit worden verholpen. Een beperkende factor is het scherpte-diepte bereik. Bij de verwerking van de uitgevoerde metingen is ervan uitgegaan dat de superimpositiesystemen voor bovenge noemde effecten kunnen worden gecorrigeerd. Om voor deze systematische afwijkingen te corrigeren, is een transformatie toegepast op de waarnemingen met als parameters twee verschuivingen, twee schaalfactoren en één rotatie. Patronen van systematische restfouten wor den gegeven in fig. 4. In tabel 4 worden de standaardafwijkingen gegeven voor en na correctie voor systematische fouten. Systemen Zoom °x Oy Ox' n 1 10x 114 92 24 24 43 20x 132 80 14 10 12 40x 74 38 10 10 15 2 5x 170 200 34 36 121 10x 24 88 20 24 21 3 5x 64 12 22 14 121 10x 64 10 16 10 75 Tabel 4. Test B. Standaardafwijkingen in microns op fotoschaai voor en na correctie van systematische afwijkingen. ox oy voor correctie. ox' oy' na correctie, n aantal ge meten punten. Uit tabel 4 blijkt dat de standaardafwijkingen voor syste matische fouten na correctie aanzienlijk kleiner worden. Bij een vergroting van 40x treden bij systeem 1 de kleinste restfouten op (ox 10^, oy 10/x). Bij een ver groting van 10x geldt dit voor systeem 3 (ox 16^, oy 10M). De conclusie is dat de gebruikte systemen alle moeten worden gekalibreerd indien men ze wil gebruiken voor het opsporen van fouten in bestandscoördinaten. 296 Test C: bepaling van de dikte van ingespiegelde lijnen Factoren die de dikte van ingespiegelde lijnen beïnvloe den, zijn de belichting, de richting van de lijnen en de zoomfactor. Wanneer de ingespiegelde lijn sterk wordt belicht ten opzichte van de foto, zal hij door overstraling dikker zijn dan in het geval van een zwakke belichting. Wanneer de lijn wordt weergegeven door een raster- beeldbuis, zal voor horizontale en verticale beeldscherm- lijnen de doorsnede van de lijnen 1 pixel zijn. In andere richtingen kan dit oplopen tot 1,5 pixel. Fig. 5. Ingespiegelde lijnenwaaier. meetpunt. Rekening houdend met bovengenoemde factoren is ge kozen voor de volgende testopzet. Een lijnenwaaier wordt ingespiegeld (fig. 5). Bij verschillende zoomstanden wordt bij de cirkel de lijn dikte bepaald door op twee plaatsen het meetmerk aan de lijnen te laten raken. Hierbij is in verband met het gekartelde karakter van de lijnen gekozen voor een zo groot mogelijk meetmerk. Voor de berekening van de lijn dikte is het nodig de grootte van het meetmerk te be palen. Systeem Zoom d O n 1 10x 44 6 9 20x 26 6 9 40x 20 3 9 2 5x 26 9 9 10x 22 9 9 20x 24 13 9 3 10x 76 14 9 20x 74 7 9 Tabel 5. Lijndikte bij verschillende systemen en zoomstanden. n aantal lijnen, d lijndikte in microns, o standaardafwijking lijndiktebepaling (microns). NGT GEODESIA 92 - 7/8

Digitale Tijdschriftenarchief Stichting De Hollandse Cirkel en Geo Informatie Nederland

(NGT) Geodesia | 1992 | | pagina 12