Lagere geodesie Bij het meten van de lijndikte traden problemen op door dat de lijnen bij de nadering van de lijn met het meetmerk soms een pixel verspringen. Om een goede nauwkeurigheid te waarborgen, is iedere lijndiktemeting 4 maal uitgevoerd. In tabel 5 zijn de lijndikten met de standaardafwijkingen bij meerdere zoomstanden voor de verschillende syste men weergegeven. In fig. 6 is de lijndikte van systeem 1 gegeven bij verschillende zoomstanden en lijnrichtingen. width 60-1 in jj 50- 40 30 20 10 o-^ 40 x 0 12.5 25 37.5 50 625 75 87.5 100 »- line direction (grads) Fig. 6. Lijndikte van systeem 1 bij verschillende zoomstanden. Uit tabel 5 en ook uit fig. 6 blijkt dat bij systeem 1 bij in zoomen de lijndikte afneemt van 44 tot 20 micron. Dit wordt veroorzaakt doordat de inspiegeling vlakbij het ocu lair plaatsvindt. Bij de systemen 2 en 3 vindt inzoomen bij de foto plaats en blijft de lijndikte constant, respectievelijk 25 en 76 micron. Het was niet mogelijk om voor alle systemen een gelijke belichtingsfactor te hanteren. Het is dan ook mogelijk dat sommige lijnen door overstraling relatief dikker zijn ge meten. Uit de meetresultaten blijkt dat er geen verband bestaat tussen de lijndikte en de lijnrichting. Om deze af hankelijkheid aan te tonen, zou preciezer moeten worden gemeten. verloopt de precisie bij vergrotingsfactor 10 van 10 tot 24 micron in de foto (tabel 4). 3. De dikte van de ingespiegelde lijnen is voor verschil lende zoomstanden weergegeven in tabel 5. Bij de systemen 2 en 3 is de lijndikte constant, respectieve lijk 24 en 75 micron. Bij systeem 1 neemt de lijndikte bij inzoomen af; de dikte varieert van 44 micron tot 20 micron (fig. 6). 4. Uit de resultaten van het precisie-onderzoek blijkt dat precisiecontrole met superimpositie beperkt mogelijk is. Verloopt de inspiegelprecisie van 20 tot 40 micron in de foto, dan is deze precisie twee tot drie maal slechter dan de precisie waarmee met het stereo- uitwerkingsinstrument metingen kunnen worden ver richt van punten die de harde topografie beschrijven. Hierbij moet in gedachten worden gehouden dat bij monosuperimpositie de foutenopsporing wordt be moeilijkt als fouten aanwezig zijn in de z-coördinaat. Deze z-fouten manifesteren zich evenals de plani- metrische fouten als x en y verschuivingen in de foto. Vooral om de z-fouten op te sporen, is stereo-super- impositie nodig. Door de hoge eisen van resolutie, frequentie en synchronisatie voor beide beelden is echter voor stereo-superimpositie veel meer proces sor- en geheugencapaciteit nodig, wat ook duidelijk in de prijs tot uitdrukking komt. 5. Een aanvullende oplossing voor foutenopsporing in het oude bestand bestaat uit het hanteren van de meetmerksturingsroutine van de analytische plotter. De sturing geschiedt met een precisie van 3 tot 10 micron op fotoschaal. Voor het controleren van een GBKN-bestand (x, y) is deze methode beschreven en toegepast in [4]. De methode wordt tevens bij de Meet kundige Dienst van de Rijkswaterstaat gebruikt voor de precisiecontrole van fotogrammetrisch vervaardig de digitale hoogtemodellen [5], 6. Aanbevolen wordt het inspiegelsysteem te kalibreren voordat men inspiegeling gebruikt om grove bestands- fouten op te sporen. Dit blijkt uit de resultaten zoals vermeld in Test B. Conclusies en aanbevelingen 1. De inspiegelprecisie ter plaatse van het meetmerk door het gehele stereomodel verloopt voor de drie ge teste systemen van 9 tot 28 micron in foto (tabel 2). Worden de systemen 1 en 3 voor systematische afwij kingen gecorrigeerd, dan varieert de precisie van 5 tot 22 micron. 2. De inspiegeling over het gehele gezichtsveld vertoont grote systematische afwijkingen (fig. 4). Indien deze systematiek door kalibratie kan worden opgeheven, Literatuur 1. Persie, M. van, Superimpositie. Beschrijving, precisie, toepas singen. Afstudeerscriptie, Faculteit der Geodesie, TU Delft, februari 1991. 2. Witmer, R. C. J., Beeldinspiegeling: een hulpmiddel in de foto- grammetrie. NGT Geodesia 1991, no. 7/8. 3. Bonjour, J. D., G. Eital en O. Köbl, Experiences with the Wild System-AP and its Stereo Injection Verification System, Procee dings ISPRS, Commission V, Kyoto. 1988. 4. Leyten, S., Afstemming Fotogrammetrie-Naverkenning. Afstu deerscriptie TU Delft, november 1989. 5. Haas, C. J. J. de, Beoordeling tussenprodukten bij de Meetkun dige Dienst. NGT Geodesia 1991, no. 11. In het meinummer kon ik niet laten aan te halen dat volgens de Duitsers NGT Geodesia een voortzetting is van het NGT en alleen door de NVG wordt uitgegeven. Nederlanders zijn echter geen haar beter. De centrale bibliotheek van de TU Delft heeft een uit gesproken mening over het niveau van dit tijdschrift. „Geodesia" van het Nederlands Genootschap voor Landmeetkunde is één van de 24 tijdschriften over lagere geodesie. Het Nederlands Geodetisch Tijd schrift (NGT) hoort onder geodesie. Dat tijdschrift heet echter „opgenomen in Geodesia", dat ook na de fusie nog zo wordt aangeduid en blijft horen onder de légere geodesie. Piksel NGT GEODESIA 92 - 7/8 2 97

Digitale Tijdschriftenarchief Stichting De Hollandse Cirkel en Geo Informatie Nederland

(NGT) Geodesia | 1992 | | pagina 13