n
c
li!
H
N.4
NT
3
Harrisson (Intergraph) gaf een kijkje in de algemene
problematiek van de inzet van GIS op gemeentelijk ni
veau. Hoe kan zodanig gebruik worden gemaakt van
reeds bestaande bestanden, dat een omgeving wordt
geschapen waarin alle gegevens in relatie met elkaar
kunnen worden gebracht. Haar oplossing is de definië
ring van unieke objecten, waaraan alle gegevens kunnen
worden gerelateerd. De moeilijkheden die ontstaan als
men geometrische en andersoortige gegevens wil op
slaan, kunnen worden voorkomen met zogenaamde
objectgeoriënteerde gegevensbanken. Deze staan nog in
de kinderschoenen en hebben nog niet bewezen voor
administratieve processen voldoende oplossingen te bie
den. Binnen drie tot vijf jaar moet dit echter lukken. Tot
die tijd blijft het gescheiden bewaren van geometrische
en administratieve gegevens nog het beste. Een goed
DBMS is dan uiteraard een vereiste.
Asproth en Hakansson (Universiteit Ostersund, Swe
den) vroegen zich af: wat is een GIS, waaraan moet het
voldoen en geven GIS-gereedschappen daar uitzicht op?
Hun conclusie was dat de voorraad hulpmiddelen wel
aanwezig is als het gaat om de organisatie van gegevens
structuren, het muteren van bestanden (map-editing), de
statistiek, communicatie en CASE-tools. Waar het nog
aan ontbreekt, is een goede objectclassificatie en presen
tatiemogelijkheden via een gemeenschappelijke inter
face.
McAbee (Intergraph, USA) besprak het belang van ge
gevens voor GIS. Een objectgeoriënteerde technologie
maakt het mogelijk ingewikkelde relaties te modelleren,
meestal via topologie. Een „open" GIS-benadering vergt
standaardisatie om wildgroei te voorkomen.
Bailey (Universiteit Exeter) hield een verhaal over ruimte
lijke statistische technieken en GIS. Hij schetste een
beeld van de technieken die worden gebruikt om ruimte
lijke analyses met behulp van de gegevens te maken.
Duidelijk is dat bij de presentatie van statistische informa
tie de geometrische component (locatie) noodzakelijk is.
Drummond (ITC) gaf aan hoe om te gaan met onzeker
heden binnen GIS. Zij onderkent onder andere positie
kwaliteit en attribuutkwaliteit, naast uiteraard de kwaliteit
van het gebruikte model en de logische consistentie.
Voor de positie (locatie) kan, ook in relatieve zin, de
standaardafwijking dienen; echter voor de overige kwali
teitskenmerken was zij er nog niet helemaal uit.
Carver c.s. (Universiteit Newcastle) besprak het onder
werp nauwkeurigheid in een GIS-gegevensbank. Hij zag
een groot probleem in het hanteren van de nauwkeurig
heid van positiegegevens en het binnen de perken hou
den van het geheugengebruik. Twee zaken trekken hier
bij de aandacht, het omzetten van rastergegevens naar
vectorgegevens en de enorme hoeveelheid gegevens die
nodig is om iets driedimensionaal weer te geven.
Lopez (Universiteit London) hield een inleiding over de
toepassing van lijnsegmenten bij de lokale overheid.
Sinds 1990 is voor de gehele USA een lijnsegmenten-
bestand beschikbaar, afkomstig van de volkstelling. On
danks fouten in de spelling van straatnamen en de onvol
doende precisie, wordt het bestand veel gebruikt, vooral
door de koppeling adres-lijnsegment ofwel de geocoding
van het adres. Hij waarschuwt de Europese landen ervoor
NGT GEODESIA 92 - 7/8
de opbouw van deze basisbestanden niet te duur te
maken. Het bestand is gebaseerd op de kaartschaal
1 20 000, maar deze wordt door de Amerikaanse lokale
overheden te klein geacht voor planning en uitvoerings
activiteiten. Daarvoor is een kwaliteit op perceelsniveau
nodig.
Bundock (Birkbeck College, London) liet zijn licht schij
nen op het gebruik van SQL (Spatial Query Language)
voor GIS. Hij meent dat SQL nog onvoldoende toepas
baar is op relationele GIS-gegevensbanken. De oorzaak
is dat de verschillende soorten gegevensbanken verschil
lende soorten gegevens bevatten, waardoor integratie op
gegevensniveau moeilijk is. De niet-ruimtelijke gegevens
zitten meestal in een relationele gegevensbank, terwijl de
ruimtelijke (geometrische) gegevens in „gewone" se
quentiële bestanden is opgeslagen.
Frank (Universiteit Maine, USA) hield een theoretische
beschouwing over het gebruik van de euclidische geo
metrie in GIS. Geodesie, kartografie en landmeetkunde
hebben traditioneel de euclidische geometrie gebruikt om
de ruimte te beschrijven. Toch gebruiken mensen vaak
een andere vorm van „geometrie". Zij formuleren bijvoor
beeld een afstand niet altijd in meters, maar in minuten
reistijd. In het algemeen stelde de spreker dat mensen bij
hun beslissingsproces over ruimtelijke zaken eerder met
de kwalitatieve (minuten) dan de kwantitatieve (meters)
aspecten rekening houden.
Heubach (Universiteit Stuttgart) sprak over geometrische
generalisatie voor lijnobjecten. De basis is natuurlijk de
vorm waarin de gegevens zijn opgeslagen: vector of
raster. Er werden conversiemethoden behandeld en
daarop gebaseerde generalisaties. De spreker gaf boven
dien een aantal criteria waarmee het succes van de gene
ralisatie kan worden gemeten.
h
&;i;£
Fig. 2a. Twee typen nabijheidsrelaties.
Fig. 2b. Drie benaderingen voor vector- naar rasterconversie.
(Heubach).
Harrisson (Intergraph) hield een tweede lezing over
logisch gegevensbeheer. Zij beschouwt verschillende
vormen van gegevensbeheer in relatie tot de daaruit
voortvloeiende gevolgen voor de fysieke omvang en han
delbaarheid van bestanden. Daarbij komt ook de beveili
ging van gegevens aan de orde, hoewel geen bruikbare
303