Gevolgen van de Roermond-beving voor IMAP- en RD-net? op gemeentelijk niveau de geometrie op perceelniveau in GIS moet zitten. De gegevensstructuur moet consistent zijn, men moet de niet-geometrische gegevens aan de objecten kunnen relateren. Hoewel objecten ook punten en lijnen kunnen betreffen, wordt hier toch vooral het vlak genoemd als basis voor ruimtelijke analyses. Topolo gische structuren zijn een vereiste. De nauwkeurigheid van informatie wordt zo langzamer hand een belangrijk onderwerp, waardoor precisiebe- schouwingen van basisgegevens bij diverse sprekers aan bod komen. Precisie wordt uiteraard vooral aangetroffen bij vectoriële bestanden, die op dit moment nog het meest voorkomen. Technieken om rastergegevens te compri meren, worden steeds belangrijker. De markt voor GIS is duidelijker in beeld dan vroeger, nu ook verzekerings maatschappijen en banken zich aandienen als klant. Het EGIS-congres gaf mijns inziens de volgende ant woorden: de prioriteit zal in de nabije toekomst komen te liggen op bijhouding van gegevens in GlS-gegevensbestan- den (grootste kostenpost); men geeft zich rekenschap van de nauwkeurigheid van de gegevens passend bij het doel (optimalisering kwa liteit); de gedigitaliseerde kadastrale kaart met gesloten poly gonen (percelen) is een goede basis voor GIS; digitale topografische informatie dient eveneens vlak- georiënteerd te zijn; door netwerken en goede gebruikersinterfaces kan men op termijn apparatuur-onafhankelijk worden. door drs. W. Groenewoud, werkzaam bij de Meetkundige Dienst van de Rijkswaterstaat. In de vroege ochtend van 13 april 1992 werd Nederland opgeschrikt door een voor deze contreien ongewoon zware aardbeving. In een groot deel van het land werden mensen wakker van rammelende deuren, rinkelende servieskasten en schuddende bedden. Niet gewend aan dergelijke aardschokken, werden de meest uiteenlopen de verklaringen voor de trillingen gezocht. Bij de afdeling Seismologie van het KNMI stond de telefoon vanaf het tijdstip van de beving roodgloeiend. Met name inwoners van Limburg en Brabant, rond het epicentrum van de beving, wilden weten of er een kans op een nieuwe aard schok van vergelijkbare sterkte was. De eerste gegevens van de beving werden vrij snel bekend. De magnitude bedroeg 5,7 0,2. Uit statistie ken die door dr. H. Haak, hoofd van de afdeling Seismolo gie van het KNMI, werden getoond tijdens een lezing op het eerste AWON (Aardwetenschappelijk Onderzoek Ne- derland)-congres bleek, dat een beving van deze sterkte in Nederland gemiddeld eens in de honderd jaar kan wor den verwacht. De beving vond plaats langs de Peelrandbreuk. Deze breuk vormt de noordoostelijke begrenzing van de Cen trale Slenk, die zich in noordwest-zuidoostrichting uit strekt, en in de richting van de kust langzaam uitdempt. Het breuksysteem waartoe de Peelrandbreuk behoort, is het grootste dat we in Nederland rijk zijn. Waar de activi teit van het systeem, midden op de Europese plaat, mee samenhangt, is niet geheel duidelijk. Mogelijk is de oor zaak te vinden in de krachten die op de rand van de plaat worden uitgeoefend. In elk geval wordt Noord-Duitsland als het ware weggeduwd van het Ardennen-massief, en het gesteente in de Centrale Slenk glijdt, met een ge middelde snelheid van enkele millimeters per jaar steeds iets dieper in de trechtervormige kloof tussen Noord- Duitsland en België. De beving had plaats op een diepte van zo'n 15-20 km, ongeveer 8 km ten westen van de plaats waar de Peel randbreuk dagzoomt. Deze afstand tussen epicentrum (de projectie van de haard van de aardbeving, het hypo- centrum, op het aardoppervlak) en breuk kan gemakkelijk worden verklaard door de helling van het breukvlak. Deze 306 bedraagt (aan het oppervlak) zo'n 65 graden in zuid westelijke richting. De meeste schade werd aangericht in plaatsen die dicht aan de Peelrandbreuk liggen. Dit kan eenvoudig worden verklaard, doordat de zogenaamde S-golven (dat zijn de transversale golven die de meeste schade aanrichten) bij een beving met name langs en loodrecht op het breuk vlak worden uitgestraald. Uit onder andere de sterkte van de beving heeft men kunnen berekenen dat in het hypo- centrum een verticale verplaatsing van 13 cm heeft plaatsgevonden. De beving was van het zogeheten strike slip mechanisme. Hierbij beweegt het ene blok zich verti kaal ten opzichte van het blok aan de andere kant van de breuk. Uiteraard is bij de Roermond-beving het gesteente in de slenk gezakt ten opzichte van het gesteente ten noordoosten van de breuk. Voor de Meetkundige Dienst van de Rijkswaterstaat, als verantwoordelijke voor het NAP, is het de vraag of de ver plaatsing in het hypocentrum zijn sporen aan het opper vlak heeft nagelaten. Speciaal voor de monitoring van de Peelrandbreuk is in 1923, 1937,1970,1971 (in verband met de aardbeving van Koningsbosch op 18 februari 1971) en 1980 een primaire waterpaslijn over de breuk gemeten. Het gaat hier om een traject van zo'n 40 km lengte, dat grofweg vanaf Venlo onder Roermond doorloopt tot Maasbracht. Begin mei is de Meetkundige Dienst begon nen met de hermeting van het traject. De metingen zijn de eerste week van juni afgerond. Helaas zijn de resul taten van de vereffening op het moment van schrijven nog niet bekend. In een volgende editie van NGT Geo- desia zal verslag worden gedaan van de uitkomsten. Gezien het „verticale" karakter van de breukbeweging lijken er geen horizontale verschuivingen voor de punten van het Rijksdriehoeksnet te verwachten. Toch zal de afdeling Rijksdriehoeksmeting van het Kadaster eind dit jaar de coördinaten van een aantal punten gaan controle ren. Het Rijksdriehoeksnet lijkt van de beving wel schade te hebben ondervonden, doordat punten gewoon zijn ver dwenen of onherstelbaar beschadigd. Veel kerktorens maken deel uit van het Rijksdriehoeksnet, en juist aan deze kerken (denk aan de kerk van Herkenbosch, vlakbij het epicentrum) is bij de beving veel schade aangericht. NGT GEODESIA 92 - 7/8

Digitale Tijdschriftenarchief Stichting De Hollandse Cirkel en Geo Informatie Nederland

(NGT) Geodesia | 1992 | | pagina 22