Hoe oud is het; NAP?
Problematiek
Naar een oplossing
In het Kartografisch Tijdschrift van april 1992 werd boven
staande nog eens nadrukkelijk bevestigd door J. E.
Drummond. In een beschouwend artikel geeft zij aan dat
in de programmatuur van GIS nog een aantal aspecten
ontbreekt, waaronder het verwerken of omgaan met de
begrippen fout en onzekerheid. Zij gaat zelfs zo ver, dat
zij aangeeft waar de geodeet een rol kan spelen in deze
problematiek. Prof. M. Molenaar geeft in het meinummer
van NGT Geodesia eveneens aan dat deze problematiek
nog zwaar is onderbelicht. Mijns inziens behoort deze
materie tot de kern van ons vak en moet de geodeet deze
„kar trekken"! Tot op heden wordt in Nederland niet of
nauwelijks aandacht besteed aan dit onderwerp. Datgene
wat wellicht in Delft wordt onderzocht, komt slechts in
zeer beperkte vorm naar buiten. Als we zo doorgaan,
verliezen we hier een duidelijke taak.
Om dit aspect nog tijdig op de activiteitenrol te krijgen,
moeten we er eerst van overtuigd zijn dat dit zin heeft c.q.
dat dit tot onze geodetische taak behoort. Nu al blijkt
regelmatig dat dure analoog/digitaal-conversies tot min of
meer waardeloze gegevens leiden. Dit komt omdat enige
kwalitatieve normering ontbreekt. Dit leidt tot een onver
antwoorde vorm van beheer. Zijn we er nog niet van door
drongen dat investering in onderzoek en vertaling in een
verantwoorde oplossing vooraf dient te gaan aan het
investeren in gegevens en systemen en dus ook in een
organisatie?
Om aan te geven dat het niet gaat om een competentie
strijd tussen kartografen en geodeten, kan in het artikel
van J. E. Drummond worden gelezen dat de kartograaf
zich dient te richten op het interpreteren van gegevens.
Met andere woorden, hoe presenteer je het begrip fout of
onzekerheid (een waarde), zodat een eenduidige inter
pretatie ontstaat. De geodeten en kartografen kunnen
hier nog veel van elkaar leren, sterker nog, zij vullen el
kaar aan op essentiële punten.
Door de beschikbaarheid van uitgebalanceerde reken
modellen en toetsingstheorieën zijn geodeten in staat om
te gaan met fouten en onzekerheden. De wetenschap dat
een punt minder betrouwbaar is, is wellicht belangrijker
dan het streven naar een homogene kwaliteit.
Het is triest dat in het onlangs gepresenteerde GFO
Basisregistratie Vastgoed „Geometrisch", voor een be
langrijk deel opgesteld door geodeten, het aspect kwali
teit niet wordt geconcretiseerd. Het excuus dat dit niet tot
de strekking van het GFO zou behoren, is misschien
terecht. Maar mede gelet op de in Nederland beschikbare
kennis en ervaring op dit gebied, had een aantal adviezen
en toekomstige uitwerkingsrichtingen niet mogen ont
breken.
We moeten ons echt afvragen waarom we zo wanhopig
vasthouden aan bekende systemen, terwijl het bewijs
dagelijks kan worden geleverd dat men bezig is met
kapitaalvernietiging. Dit kan nooit de bedoeling zijn. De
beschikbaarheid van geautomatiseerde hulpmiddelen
betekent niet dat het vanzelfsprekend is om met, op ana
loge activiteiten gebaseerde, richtlijnen en normen te
moeten werken. Het kan op vrij eenvoudige wijze beter,
hetgeen de klant direct ten goede komt en wat hij in veel
gevallen ook van ons verwacht.
Tot nu toe heb ik alleen nog maar wat feiten genoemd en
daar veel vraagtekens bij geplaatst. Het is van belang om
eerst de problemen toegankelijk te maken, men moet het
doorzien. De tweede stap is het doorbreken van tenden-
zen en concreet een andere weg durven kiezen en daarin
te investeren. Internationaal is er op dit gebied al vol
doende ontwikkeld, op grond waarvan een nadere uit
werking kan worden gegeven aan het opstellen en con
cretiseren van (randvoorwaarden voor) kwalitatieve nor
men en procedures. Het is een kwestie van inventarise
ren, selecteren en uitwerken. Belangrijk is echter dat de
geodetische praktijk deze keuze ook accepteert, zodat er
niet meerdere varianten ontstaan.
Het te bereiken doel is het kweken van een gemeen
schappelijk geodetisch beleid en daaraan vervolgens uit
voering te geven. Hierbij dient onder andere het ge
noemde aspect van fouten en onzekerheden aandacht te
krijgen. Vervolgens dient er een project te worden ge
financierd, dat tot doei heeft het begrip kwaliteit (lees
fouten en onzekerheden) nader vorm te geven. Hiermee
wordt bereikt dat de waarde van het geodetisch werk in
de juiste context wordt geplaatst. Wie durft dit aan en is
bereid om het initiatief te nemen voor een eerste start?
Mijn inbreng stopt zeker niet bij het schrijven van dit arti
kel. Het is noodzakelijk dat er een bredere basis ontstaat
van waaruit een ontwikkeling kan starten. Een goede ach
tergrondorganisatie lijkt van belang, waarbij kan worden
gedacht aan de Nederlandse Commissie voor Geodesie
(NCG) of de Stichting Nederlands Genootschap voor
Landmeetkunde (NGL).
Nummer 1992-1 van het TU-blad „Delft Integraal"
bevat een artikel over een dissertatie over droogmake
rijen. Wat zegt de promovendus daarin over het boe
zemwater van Delfland? ,,Het is al sinds 1562 exact
veertig centimeter min NAP". Hoe kan dat, vraagt
Piksel zich af. Het boekje van het diamanten jubileum
van de Meetkundige Dienst van de Rijkswaterstaat
stelt dat de zorg voor de hoogte in Nederland „offi
cieel begon met de stormvloed op 4 en 5 november
1975 in Amsterdam". De postzegel „Drie eeuwen
NAP" tenslotte kwam in 1986 uit.
De verspreiding van het NAP is al even raadselachtig.
De promovendus uit „Delft Integraal" raakte ook be
trokken bij internationale projecten, „in Venezuela be
trof dat het gebied waar de meeste olie vandaan komt,
namelijk het oostelijk deel van het Maracaibomeer.
Door de oliewinning zakt het gebied circa tien meter.
Een deel van de kust waar op twee meter boven NAP
was begonnen met oliewinning, ligt nu op sommige
plekken zeven meter min NAP".
Piksel
NGT GEODESIA 92 - 9 3 35