(ifcïii)- V. 2 L n\ n P punt eenduidig te bepalen. Na projectie ontstaat een snijding van drie hypervlakken in een lijn in de vier dimensionale ruimte. Analoog aan deze situatie in de driedimensionale ruimte kunnen we twee punten van deze lijn, en daarmee de lijn, bepalen. Snijding met de eenheidsbol in de vierdimensionale ruimte geeft twee mogelijke standplaatsen. De formules blijven, met ver meerdering van een dimensie, dezelfde gedaante hou den. Schaalfactor Als de positie uit relatieve afstandmeting is bepaald, kan men achteraf de schaalfactor vaststellen om de meeteen heid uit te drukken in de eenheid van het coördinaten stelsel. De schaalfactor volgt uit: II X Xi II met een keuze voor i uit 0,1,2 en d, de afstanden van standplaats naar vaste punten. Richting van de normaal van het meetvlak Richtingen worden voorgesteld als vectoren op de een heidsbol. De richtingen in X naar X,, X2 en X3 worden gegeven door (fig. 22): Xj - x I Xj x 11 ,i 1,2,3 Figuur 22. De richtingen die met de richting van X naar X2 de ge meten tophoek naar X2 vormen, voldoen aan een lineaire voorwaarde. Beschouw immers een dwarsdoorsnede door X en X2 (fig. 23). n V2 en voor V2 geldt de lineaire vergelijking: Daar P het supplement van de gemeten verticale hoek ft is, geldt dus als voorwaarde voor n 8) x - x n sin i leder bekend punt levert zo een lineaire vergelijking. Dus: An=cO n A+c Figuur 24. Oriënteringsrichting (fig. 24) De formule uit de boldriehoeksmeting cos yj sin/^sin/^ cos^cos/^cosa geeft het verband tussen de gemeten hoeken en ip door: cos ip cos/3 cosaomdat de verticale hoek van de oriën tering ft0 0 is, waarin a de gemeten horizontale en ft de gemeten verticale hoek is. Als bij de normaal geldt voor de oriëntering: o cos y cos ft cosa d Figuur 23. Bij astronomische navigatie is deze grootheid onmiddellijk be schikbaar. Literatuur 1. Bakker, G., Achterwaartse insnijding met lengtegetallen en richtingen. NGT Geodesia 1989, p. 18-21. 2. Birkhoff. G., S. Maclane, Solution of Quartic by Radicals, A Survey of Modern Algebra, 1962, p. 114 - 115. 3. Gratarend, E. W., P. Lohse, B. Schaffrin, Dreidimensionaler Rücl<- warsschnitt. Teil I, Heft 2 1989, p. 61 - 67. Teil II, Heft 3 1989, p. 1278 - 137. Teil III, Heft 4 1989, p. 172 - 175. Teil IV, Heft 5 1989, p. 225 - 234. Teil V, Heft 6 1989, p. 278 - 287. 4. Grunert, J. A., Das Pothenot'sche Problem in erweiterter Gestalt; nebst Bemerkungen über seine Anwendungen in der Geodasie. Archiv der Mathematik und Physik, Greifswald, p. 238 - 248. 5. Kivioja, L. A., J. A. Mihalko, New method for reduction of astrolabe observations using rectangular coordinates on the celestial sphe re. Bulletin Géodésique 59, 1985, p. 391 - 395. 6. Mierlo, J. van, Rückwartsschnitt mit Streckenverhaltnissen. Ver- messungs Nachrichten, 1988, p. 310 - 314. 7. Schipper, W. J. de, De bot van Riemann. Dictaat Komplekse Funk- tietheorie I: Transformaties, Vrije leergangen, Amsterdam 1984. 8. Wiering, A., P. Bil, De hoogtevlakmethode, ongepubliceerde over wegingen. Hogere Zeevaartschool Amsterdam, 1976. NGT GEODESIA 92 - 10 411

Digitale Tijdschriftenarchief Stichting De Hollandse Cirkel en Geo Informatie Nederland

(NGT) Geodesia | 1992 | | pagina 15