Baakaflezingen
Juist het tweede punt, hoe de verworvenheden van de
digitale fotogrammetrie in te zetten ten behoeve van de
praktijk, lijkt ons te behoeden voor al te veel navelstaren.
Meerdere sprekers hebben erop gewezen dat samen
werking tussen universiteit en praktijk noodzakelijke voor
waarde is om tot een verantwoorde inzet van de nieuwe
technieken te komen. Wat betreft de vorm van samen
werking denkt men vooral aan afstudeeronderzoek. Hoe
wel de vele samenwerking die we hebben met de praktijk
op het niveau van afstudeerders naar tevredenheid ver
loopt en zeker moet worden voortgezet, zou samen
werking ook op een hoger niveau kunnen worden uitge
voerd. Met name denk ik hierbij aan vierjarig promotie
onderzoek.
Hoewel u in het NGT Geodesia-nummer van oktober
heeft kunnen lezen dat de Duitse universiteiten ,,im Kern
verrottet sind", kan de gang van zaken daar ons toch tot
lering strekken. De afgelopen jaren is daar een uitge
breide reeks aan dissertaties verschenen, met de digitale
fotogrammetrie als onderwerp. Zij zijn meest tot stand
gekomen door vraagstellingen vanuit de praktijk (meestal
de fotogrammetrische systeemontwikkelaars) en met
financiële ondersteuning van diezelfde praktijk. Ik kijk ook
naar de Ohio State University, waar men recentelijk een
groot aantal projecten op het terrein van de digitale foto
grammetrie heeft opgestart, waaraan zo'n vijftien Ph.D.
studenten (AIO's) deelnemen.
In het Nederlandse geodetische onderzoek zijn wij niet
gewend aan promotie-onderzoek. De Nederlandse geo
deet promoveert weliswaar, maar het valt niet te ont
kennen dat het merendeel van de gepromoveerde geo
deten zijn doctorstitel aan een andere universiteit heeft
behaald. De eigen faculteit levert slechts mondjesmaat
gepromoveerden uit eigen nest af.
Profilering
Goselink merkt op dat geodeten veel concurrentie zullen
ondervinden van anderen, zoals informatici, natuurkun
digen en elektrotechnici. De conclusie dat de TU zich
vooral dient te concentreren op GIS, digitale beeldver
werking en de integratie van beide, is terecht. Kroon
meent dat de geodetische onderwijs- en onderzoeks
instellingen bij de invoering van fotogrammetrische ont
wikkelingen geen hoofdrol meer vervullen. Deze op
merking is een indicatie van een belangrijk punt. Waar we
niet sterk in zijn, is profilering. Er wordt in de internatio
nale literatuur aan ons werk gerefereerd, maar onder
tussen slagen we er niet in onze onderzoeksresultaten
zichtbaar te maken voor de Nederlandse praktijk. We
doen kennelijk te weinig aan onze eigen PR.
In elk geval dienen we een aantal kerntaken te definiëren,
want versnippering leidt tot zelfvernietiging. Mij dunkt dat
die kerntaken van tweeërlei aard dienen te zijn. In de
eerste plaats de kwaliteit van geo-informatie in het totale
geo-informatie produktieproces en in de tweede plaats
het fundamenteel onderzoeken van de potenties die de
digitale beeldverwerking de fotogrammetrie bieden. Het
samenvoegen van de sectie Vastgoedinformatie en Kar-
tografie met het Laboratorium voor Fotogrammetrie en
Remote Sensing, die onmiddellijk na het emeritaat van
prof. Ligterink heeft plaatsgevonden, is dunkt mij een
eerste stap in de goede richting.
Tot besluit
Met opzet is tijdens dit mini-symposium de Nederlandse
praktijk aan het woord gelaten, want onderwijs en onder
zoek die niet zijn ingebed in praktijkbehoeften, hebben
geen bestaansrecht. Ondertussen staan we voor het
probleem dat de ontwikkelingen in het vakgebied storm
achtig verlopen. Onderwijsinstellingen kunnen niet aan
hollen achter de waan van de dag. Onderwijs dient te zijn
gebouwd op een stevig fundament. Als dat raamwerk
maar robuust genoeg is, kan het ook behoorlijk wat
stormen verdragen. Daar moeten we naar streven.
Geodeten en fotogrammeters zijn gewend om de kaart
als eindprodukt te zien. Echter, het verzamelen van geo-
informatie is geen doel op zichzelf, maar dient een
volgende stap, namelijk geo-management. Als in elk pro
duktieproces zijn ook bij de produktie van geo-informatie
de kwaliteitscontrole en -bewaking van het hoogste
belang. Daar zijn we als geodeten goed in en daar dienen
we ons ook op te concentreren.
Ondertussen is ook een andere zaak duidelijk geworden
de tijd is voorbij dat men zich in de fotogrammetrie veilig
kon verschuilen achter de geometrie. De thematiek zal
een steeds grotere aandacht van ons vragen, daar het in
toenemende mate gaat om het totale complex aan geo-
informatie.
„Bij het verspreiden van hoogtemerken moet de eisch
van nauwkeurigheid, uit den aard der zaak, tamelijk
hoog worden gesteld.
Het is veelal gebruikelijk dat bij een dergelijke water
passing door 2 waarnemers wordt afgelezen, die dan
direct hunne aflezingen vergelijken. Menigmaal volgt
dan een discussie tusschen die waarnemers over de
juiste aflezing, waarbij men dan, door nogeens en
nogeens af te lezen, tot een accoord komt.
Het komt mij voor, dat de nauwkeurigheid hieronder
heeft te lijden. Vooreerst staan de baakhouders dan
veel te lang met de baak en is het geenszins zeker, dat
de baak tijdens alle aflezingen een zuiver verticale
stand had. Daarbij is het bij accoordbevinding nog
lang niet zeker dat beide waarnemers gelijke afle
zingen hadden, doch speelt het overwicht van den een
op den ander een groote rol. De minder sterke toch zal
allicht geneigd zijn den ander gelijk te geven en wordt
zodoende toch de aflezing van één waarnemer aange
houden".
(T. Huisman in: Orgaan van de Technisch
Ambtenaren van den Rijkswaterstaat 1925,
P- 22)
452
NGT GEODESIA 92-11