In memoriam prof. ir. A. J. van der Weele Zondag 17 januari 1993 overleed plotseling prof. ir. A. J. van der Weele, oud-hoofd van de Meetkundige Dienst van de Rijkswater staat en oud-rector van het ITC. Hieronder volgt zijn levensbeschrijving, zoals uitgesproken tij dens de crematieplechtigheid door prof. ir. Jan Visser, die hem meer dan veertig jaar van zeer nabij meemaakte. Over Anton van der Weele's succesrijke carrière is, ter gelegen heid van zijn 65e verjaardag en zijn afscheid van het ITC in 1979, veel gezegd en vastgelegd in een speciale ITC-publikatie: ,,A Career in International Education". Daarnaar moge ik hier ver wijzen. Anton was wars van elk uiterlijk vertoon, bijna tot het extreme toe. Toen hij, ter gelegenheid van zijn 60e verjaardag tot zijn verras sing een hoge koninklijke onderscheiding ontving uit handen van de burgemeester, was zijn reactie dat hij al voor zijn werk werd betaald en dat hij de onderscheiding daarom zag als een onder scheiding van het ITC, en hij meende dat. Zijn lintje droeg hij nooit, de versierselen alleen op zijn toga. Als rector moest hij vaak officiële redes uitspreken; in het uitspreken had hij geen plezier, in het voorbereiden ervan wel. Veel van zijn redevoeringen zijn nog steeds interessant om te lezen. Een van de auteurs van de eerdergenoemde ITC-publikatie, prof. Nossin, karakteriseerde Anton daarin als „de laconieke rector". Ja, als je het portret dat Hofker van Anton schilderde en dat hem als afscheidscadeau door het ITC werd aangeboden goed bekijkt, dan zie je dat deze befaamde portretschilder dat óók zo zageen laconieke man. Inderdaad heb ik Anton zelden nerveus of kwaad zien worden; hij had zijn eigen, kalme zekerheden en een groot gevoel voor de betrekkelijkheid van alles. Anton heeft geen gewone gelukkige jeugd gehad. Zijn moeder stierf toen hij en zijn broer nog klein waren. Zijn vader hertrouwde, maar hun tweede moeder was niet in staat de jongens goed op te vangen. Daarom zaten ze al vanaf hun twaalfde jaar als middel bare scholieren „op kamers" in Rotterdam, met een echte hospita en een wekelijks bezoek van vader op zaterdagmiddag. Anton heeft in die tijd leren vertrouwen op zijn, toen duidelijk wordende, grote intelligentie, maar zijn emotionele ontwikkeling zal door het gebrek aan een veilig huisgezin toch te kort zijn gekomen. Mis schien is dat de reden waarom Anton emotioneel nogal een gesloten mens was. Zijn eigen moeilijkheden loste hij het liefst zelf op en in stilte. Na de middelbare school ging Anton, als een waarachtige Zeeuw, voor civiel-ingenieur studeren in Delft. Zijn vader was hoofd van een school, een toen nog slecht betaalde baan. Anton kreeg een studiebeurs in die tijd een zeldzaamheid en kwam daarmee voor de eerste keer in zijn leven in contact met prof. Schermer- horn, die een toeziende taak had in verband met zijn studiebeurs. Aan dit contact is het te danken dat Anton, toen hij in de minimale tijd van vijf jaar als civiel-ingenieur afstudeerde, een baan kreeg bij de Meetkundige Dienst van de Rijkswaterstaat in Delft; welis waar op het salarisniveau van een jong middelbaar ambtenaar, maar daarmee moest men in 1936, in de crisistijd toen ingenieurs trambestuurder werden, heel blij zijn. Prof. Schermerhorn was in naam wetenschappelijk adviseur van de jonge Meetkundige Dienst, maar in feite de grote baas. Juist toen, in 1936, had Schermerhorn een contract bewerkstelligd tussen de Meetkundige Dienst en de BPM, voor die tijd een heel groot en gedurfd project: het Nieuw-Guinea Luchtkarterings- project. De BPM had een optie op een gebied van 100 000 km2 in Nieuw-Guinea, waaruit op vrij korte termijn een keuze moest worden gemaakt voor het verkrijgen van concessies. Proefnemin gen bij de Meetkundige Dienst stelden Schermerhorn in staat alle betrokkenen ervan te overtuigen dat luchtkartering in plaats van de conventionele landmeetkunde de aangewezen op lossing was voor het probleem van de BPM. Ik citeer uit Antons bijdrage aan het boek van de historicus Puchinger, getiteld,,Prof. Schermerhorn. Minister-President van Herrijzend Nederland": „Die eerste grote opdracht van de BPM was een stuk pionierswerk dat jarenlang zonder weerga is ge bleven. Vanaf 1936 was het Geodesiegebouw van de Technische Universiteit, waarin ook de Meetkundige Dienst was onderge bracht, veranderd in een heksenketel waar vaak dag en nacht werd gewerkt. Al werkende werden methoden ontwikkeld, nieuwe problemen doken regelmatig op en vroegen om een snelle op lossing. Kortom, er werd een prestatie verricht die, wanneer men op het geheel een moderne systeem-analyse zou toepas sen, als bijna onmogelijk zou worden beschouwd". Anton kon, als medewerker aan dit project, al zijn ver nuft, puzzelzin, nieuwsgierig heid en doorzettingsvermogen kwijt. Hij werd dan ook al een paar jaar later bevorderd tot chef van de rekenzaal, de brains trust van de Meetkun dige Dienst in die tijd. In 1938 werd het succes van deze Nieuw-Guinea luchtkar tering in de vakwereld bekend door middel van de Nederlandse publikaties voor het congres van de internationale vereniging voor fotogrammetrie (ISP) in Rome. Dit was mede de aanleiding voor de vakwereld om het bestuur van die internationale vereniging voor de komende vier jaar aan Nederland toe te vertrouwen. Prof. Schermerhorn werd de president ervan, uiteraard zonder te weten dat dit niet voor vier jaar zou zijn, maar voor tien jaar, omdat in 1939 de wereldoorlog zou uitbreken en het pas in 1948 tot een volgend congres zou komen, in Scheveningen. Ook dit eerste na-oorlogse congres werd een succes voor de Nederlandse fotogrammetrie, vooral dank zij een aantal publika ties waaraan Anton geheel of gedeeltelijk had bijgedragen. De oorlogstijd hadden hij en een aantal anderen in Delft namelijk ge bruikt om fundamenteel onderzoek uit te voeren, vooral op het gebied van de foutentheorie. Met de resultaten daarvan werden nieuwe methoden van aerotriangulatie mogelijk. Ondertussen was Anton plaatsvervangend hoofd van de Meet kundige Dienst geworden en hoofd in 1949, toen Fortuin plotse ling stierf op de jeugdige leeftijd van 35 jaar. Onder zijn leiding vond een continue uitbreiding van de Dienst plaats, omdat er een steeds groter beroep op werd gedaan door andere rijksdiensten die weg- of waterbouwkundige projecten moesten uitvoeren en waarvoor nauwkeurige kaarten en meetgegevens nodig waren. In verband hiermee werd de Dienst gepromoveerd tot een directo raat onder de hoofdingenieur-directeur Anton van der Weele. Het internationale congres van 1948 onder het presidentschap van Schermerhorn en diens hernieuwde beschikbaarheid voor „het vak" leidde indirect tot de oprichting van het ITC in 1951. Schermerhorn werd hiervan de directeur en Anton part-time docent voor één middag in de week. Ruim voordat Schermerhorn eind 1964 met pensioen zou gaan, werd Anton door hem verzocht zijn opvolger te worden. Na ampe le overweging ging Anton hierop in. Hij moest daarvoor niet alleen zijn interessante positie als HID van de Meetkundige Dienst op geven, maar ook zijn opgelegde kans om prof. Roelofs in 1970 op te volgen als hoogleraar Fotogrammetrie aan de Afdeling der Geo desie van de Technische Hogeschool Delft. Hij die zo goed was in onderzoek, ontwikkeling en toepassing, moest dat alles op geven voor een, weliswaar buitengewoon eervolle, doch over wegend managersbaan als leider van het ITC. Het was in de eerste plaats het verantwoordelijkheidsgevoel van Anton, dat hem tot deze beslissing bracht, en beslist niet zijn ambitite. Toen hij echter eenmaal deze functie had aanvaard, zette hij zich totaal in. Vanaf 1965 begon de systematische uitbreiding van het ITC. Tot die tijd was de Afdeling Fotogrammetrie de dominante afdeling geweest. Vanaf 1965 werden de andere afdelingen uitgebreid, voor toepassing van luchtfoto's ten behoeve van bosbouw, bodemkunde, geologie, enz., zodat hij in 1979 een groot univer seel ITC kon doorgeven aan zijn opvolger. Na zijn pensionering wilde Anton zich inzetten voor de ouderen zorg en hij deed dat als voorzitter van de Stichting Humanitas plus. Ook hierin legde hij zijn hart en ziel en hij had de voldoening de bouw van ,,De Stadsgaarde" te kunnen begeleiden tot de vol tooiing ervan. Dat men Anton kan karakteriseren als een competent en toch op vallend bescheiden leider, duidt op grote gaven van hoofd en hart. Dat Anton een goed mens was, heeft iedereen bemerkt die met hem in contact kwam. Zijn aandacht en tolerantie voor de ander waren kenmerkend. Hij was een fundamenteel eerlijk en zuiver mens, zoals je maar zelden tegenkomt, die zijn grote gaven in dienst stelde van de gemeenschap. Prof. ir. J. Visser Lzn 122 NGT GEODESIA 93 - 3

Digitale Tijdschriftenarchief Stichting De Hollandse Cirkel en Geo Informatie Nederland

(NGT) Geodesia | 1993 | | pagina 22