L. Aardoom, het geodetisch onderzoek in Nederland, de resultaten van een inventarisatie Een kritische bespreking door prof. dr. mr. P. de Haan. Inleiding In opdracht van de Nederlandse Commissie voor Geodesie (NCG) heeft prof. dr. ir. L. Aardoom een inventarisatie uitgevoerd van het in Nederland lopende, voorgenomen en gewenste onderzoek op het gebied van de geodesie. De aanleiding daartoe was een advies van de Raad van Advies voor het Wetenschapsbeleid, gebaseerd op een verkenning van het civieltechnische en geodetische onderzoek dat in opdracht van de Raad was verricht in 1990. Blijkens het voorwoord van de voorzitter van de NCG, prof. dr. R. Rummel, is in de defini tieve publikatie van het keurig uitziende rapport afgezien van het toe voegen van conclusies en aanbevelingen door de commissie, omdat er nog onvoldoende tijd is geweest om tot goed gefundeerde en breed aanvaarde conclusies te komen. Mocht de NCG daartoe als nog willen besluiten, dan kan zij misschien ook rekening houden met onderstaande kritische kanttekeningen. Voordat ik daaraan begin, wil ik eerst mijn waardering uitspreken voor het feit dat er zo'n inventarisatie van het geodetisch onderzoek heeft plaatsgehad en ook voor de grondige wijze waarop Aardoom zich, althans voor het geometrische deel daarvan, van zijn taak heeft gekweten. De uitgevoerde inventarisatie is blijkens p. 3 van het rapport ge baseerd op: gedocumenteerde geodetische onderzoekplannen; gepubliceerde geodetische onderzoeksresultaten; jaarverslagen; bedrijfsdocumentaties; bekende visies op het geodetische onderzoeksbeleid in Neder land; gesprekken met personen die geacht worden een brede kijk te hebben op de beoefening van de geodesie in Nederland en daar buiten, landelijk of regionaal verantwoordelijk zijn voor uitvoering van het beleid ter zake van hoofdaspecten van het vak, leiding geven aan geodetische bedrijven of afdelingen, dan wel spe cialistische kennis hebben op deelgebieden van de geodesie. Blijkens bijlage 3 heeft Aardoom niet minder dan 62 van zulke gesprekken gevoerd. Het rapport is uitgebracht in november 1991 en door de NCG ge publiceerd in 1992. Overzicht van de inhoud De opbouw van het rapport is nu aldus, dat na een inleiding in hoofd stuk 1 en een beschrijving van de werkwijze in hoofdstuk 2 eerst een schets wordt gegeven van het geodetische vakgebied, met daarin de plaats en opdracht, de typering van de afzetgebieden, de geo detische kerntaak en een bindend element daarin, de beoefening van het vak in Nederland, de ontwikkeling van het vak en ook de uitdagingen zoals de schrijver deze ziet (hoofdstuk 3). Het volgende hoofdstuk beperkt zich tot enkele begripsomschrijvingen wat betreft onderwijs, onderzoek en ontwikkeling. Uitgebreid is daarentegen weer het vijfde hoofdstuk, waarin de profielen worden geschetst van geodetische vakkringen, te weten instellingen van onderwijs, onder- zoeks- en expertisecentra, diensten van de rijksoverheid en de decentrale overheid, nutsbedrijven en andere leidingenbeheerders, ontginningsmaatschappijen, vervoersbedrijven, bouwondernemin gen, geodetische ingenieurs- en adviesbureaus, industrie, handel en voorts nog enkele studie- en andere taakgroepen. Ik geef deze op sommingen aan de hand van de inhoudsopgave om te laten zien dat Aardoom op zichzelf een'juiste aanpak heeft gekozen en ook een goed overzicht heeft geboden van de wetenschappelijke en maat schappelijke gebieden waar het vak wordt uitgeoefend. Iets minder tevreden kan men zijn bij de opsomming van de aan dachtsgebieden van het geodetisch onderzoek in hoofdstuk 6. Dit hangt echter samen met de beperking die Aardoom zich direct al in het begin van zijn rapport heeft gesteld, namelijk het (nagenoeg) uitsluitend weergeven van het geometrisch onderzoek, alsof er daar naast geen geodetische informatica, kartografie, planologie en recht met bijbehorend onderzoek zouden bestaan. Zodoende ziet de op somming van aandachtsgebieden er in hoofdstuk 6 als volgt uit: digitaal opnemen en verwerken van gegevens; gebruik van GPS; opzetten en instandhouden van ruimtelijke referentiesystemen; dynamisch positioneren; vormen en bijhouden van kinematische hoogtemodellen; opzetten, inschakelen en bijhouden van ruimtelijke informatie systemen. Alleen bij het laatste punt komt de typische vastgoedgeodesie enigs zins om de hoek kijken, nu Aardoom met ruimtelijke informatiesyste men niet alleen de geografische, doch ook de vastgoedinformatie systemen op het oog blijkt te hebben. Toch wordt ook daarvan alleen de geometrische kant geschetst en niet de informatietechnische, bestuurlijke en juridische aspecten waar ook in fundamentele zin de meeste problemen liggen. Aan de planologisch-juridische kant van het vak is zelfs helemaal geen aandacht geschonken. Het spreekt vanzelf, dat deze beperkte opvatting van de geodesie ook doorwerkt in het laatste hoofdstuk waarin Aardoom zijn bevin dingen weergeeft ten aanzien van onderzoek en ontwikkeling. Het grappige is overigens dat hij daar op p. 49 moet concluderen dat van de 150 arbeidsplaatsen die volgens hem daadwerkelijk worden gebruikt voor onderzoek en ontwikkeling op het gebied van de geo desie, het merendeel wordt ingezet op de genoemde aandachts gebieden, met als zwaartepunt ,,hel opzetten, inschakelen en bij houden van ruimtelijke informatiesystemen". Aardoom behoeft zich geen enkele illusie te maken, dat het hierbij uitsluitend of zelfs maar in hoofdzaak om geometrische aspecten zou gaan. Dit belet hem overigens niet om bij zijn opvattingen en indrukken op de voorlaatste pagina (50) van het rapport te spreken over ,,het ontbreken van voldoende theoretische ondersteuning bij de invoering van de vast goedinformatiesystemen in Nederland". Ik kom uiteraard op deze boude uitspraak nog terug bij mijn kritische kanttekeningen, evenals op verschillende andere opvattingen en indrukken die de schrijver bij zijn onderzoek heeft opgedaan. Hier zij nog slechts vermeld dat in het slothoofdstuk gebieden worden genoemd, die in het onderzoek nadere aandacht behoeven, zoals: een bijdrage tot de bepaling van de rotatie van de aarde als geheel; een bijdrage tot de bewaking van de variatie in het gemiddelde zeeniveau; een bijdrage tot de kwantificering van de zeespiegelvariatie aan de Nederlandse kust in het bijzonder. Nieuw in de geodesie is volgens Aardoom een bijdrage tot de be heersing van het verkeer, in het bijzonder dat op de weg in Neder land. Kritische kanttekeningen In het onderstaande zal ik mijn kanttekeningen rangschikken in de volgorde van de verschillende onderdelen van het rapport. In wets technische termen wordt het dus een artikelsgewijze behandeling en niet een fundamentele, meer algemene beschouwing, nu daartoe de ruimte in dit verband ontbreekt. Achtereenvolgens zal ik daarom iets zeggen over: het beperkte begrip geodesie, dat de schrijver hanteert; de beperking van de afzetgebieden en taken, die daaruit voort vloeit; de onvolledige weergave van de onderzoekzwaartepunten bij de Faculteit der Geodesie; de ontbrekende aandachtsgebieden van het geodetisch onder zoek; de onjuiste opvattingen en indrukken van de schrijver. Beperkt begrip geodesie Het begint al op de eerste pagina van het rapport, waar Aardoom aankondigt dat in hoofdstuk 3 scheiding zal worden aangebracht tussen de beoefening van het vak, zoals hij dat ziet, en de toepassing van de resultaten daarvan. Deze scheiding beoogt zo zegt hij 174 NGT GEODESIA 93 - 4

Digitale Tijdschriftenarchief Stichting De Hollandse Cirkel en Geo Informatie Nederland

(NGT) Geodesia | 1993 | | pagina 22