De planologische geodesie met name heeft, al in de tijd dat ik als
hoogleraar in Delft aantrad begin jaren zestig, onder leiding van
prof. ir. G. F. Witt, bij wie ook Aardoom nog een tijdje heeft gewerkt,
een grote rol gespeeld bij de ontwikkeling van goede planvormen
met het oog op toedeling en tijdelijk gebruik in de ruilverkaveling, zo
goed als bij de stadsuitbreiding en -vernieuwing. Tot op de dag van
vandaag houdt zij zich hiermee bezig, zoals men bijvoorbeeld kan
zien in het Jaarverslag 1991 van de Vakgroep Toegepaste en Plano
logische Geodesie, waar stedelijke herverkaveling en herverkaveling
in de landinrichting volop aandacht krijgen. Men kan natuurlijk be
weren, dat het allemaal niet zoveel te betekenen heeft, maar toe
vallig is de geodetische vorm van landinrichting (administratieve
ruilverkaveling) praktisch wel het enig overgebleven inrichtings
instrument voor het grootste deel van de Nederlandse landbouw en
ook voor de afronding van natuurgebieden, e.d.
Wat de financieringsvormen betreft, wordt niet alleen de waarde
bepaling van onroerend goed bestudeerd op zichzelf al niet
minder belangrijk dan de plaatsbepaling doch ook het kosten
verhaal van publieke en private investeringen. Kadasters worden, al
dan niet met ondersteuning van Nederlandse deskundigen, in
ontwikkelings- en andere achtergebleven landen nog steeds mede
aangelegd met het oog op de heffing van onroerend-goedbelas-
tingen en de invoering van hypothecaire financieringsvormen. Over
de ontwikkeling van de geodetisch-juridische wetgeving wil ik het, na
de genoemde beschouwingen in de beide laatste lustrumboeken van
Snellius met daar aangehaalde literatuur, niet eens hebben. Niet
voor niets maakte de systeemontwikkeling van de administratieve
wetgeving sinds 1978 deel uit van mijn leeropdracht naast het
onroerend-goedrecht, ofschoon het mijn gewaardeerde opvolgster
binnen een halve dagtaak waarschijnlijk niet is gegeven daar al te
veel aan te doen6).
Al deze informatietechnische, juridische, planologische en econo
mische aspecten van het grondgebruik vinden in het gezamenlijke
project van de beide secties van Vakgroep B „Beleidsinstrumenta
rium onroerend goed" een belangrijk onderzoekszwaartepunt, waar
voor men nergens anders in de universitaire wereld terecht kan.
Zelfs niet in de notariële hoek, waar ze met de invoering van de
Kadasterwet blijkens mededelingen van het hoofd van het Juridisch
Bureau van de Koninklijke Notariële Broederschap meer moeite
hadden dan met die van het Nieuw Burgerlijk Wetboek7).
Onjuiste opvattingen en indrukken
Aan het einde van het rapport geeft Aardoom een aantal opvattingen
en indrukken weer, die ik ten dele kan onderschrijven. Met name
betreft dit zijn pleidooi voor een nauwere samenwerking tussen de
Delftse en Wageningse vakgroepen, zijn constatering dat geodesie
en kartografie gezamenlijk verantwoordelijkheden hebben bij de
invoering van ruimtelijke informatiesystemen en zijn opmerkingen
over de relatie van sommige takken van de geodesie met sommige
disciplines van de aardwetenschappen. Ook zijn wens om tot een
nieuwe normering van de technische kwaliteit van geodetische
produkten en diensten te komen, verdient steun.
Hij wordt als het ware op zijn wenken bediend, nu blijkens een
bericht in het decembernummer van NGT Geodesia8) op 14 septem
ber 1992 het Kadaster en de Technische Universiteit Delft een
samenwerking zijn aangegaan, die moet leiden tot een vernieuwde
Handleiding Technische Werkzaamheden van het Kadaster (HTW).
De projectleiding is, wat de technisch-wetenschappelijke inbreng
betreft, in handen van prof. dr. ir. P. J. G. Teunissen, zoals weleer
diens voorgangers Tienstra en Baarda leiding gaven bij de totstand
koming van de HTV£s van 1938 en 1956. Opnieuw een belangrijke
stimulans voor het onderzoek van de Sectie Mathematische Geo
desie en Puntsbepaling van Vakgroep A. Het brengt haar ook weer
eens in aanraking met de eerste van de drie juridische hoofdtaken
van de geodesie, die ik noemde: de meetkundige vastlegging van
in dit geval kadastrale rechtsgrenzen en de nauwkeurigheid die
daarvoor nodig is.
6) Zie behalve haar inaugurele rede over Vastgoedinformatie in het
rechtsverkeer, Ars Notariatus LVI, Deventer 1992, ook het inter
view met prof. mr. J. de Jong in NGT Geodesia 1992 no. 12,
p. 517 e.v.
7) „Puzzelen in het notariaat". Interview met mr. G. J. C. Lekker-
kerker, hoofd van het Juridisch Bureau van de Koninklijke Nota
riële Broederschap in Ars Aequi december 1992, p. 776 e.v.
speciaal 779, tweede kolom.
8) Nieuwe HTW in 1995, NGT Geodesia 1992 no. 12, p. 540 e.v.
9) Zie het bericht in het eerste nummer van Kadasterzake, Nieuws
brief van het Kadaster, december 1992, p. 7.
176
Door deze gebeurtenis worden twee andere constateringen van
Aardoom min of meer gelogenstraft. Dit betreft allereerst de vast
stelling dat in het academische klimaat dat bij de geodetische onder
wijsinstellingen, met name ook bij de TUD/GEO, heerst, hun
potentiële mogelijkheden tot het verwerven van betaald opdracht
onderzoek niet goed tot hun recht zouden komen. In ieder geval
geldt dit voor Vakgroep B allerminst. Zo wordt in het Jaarverslag
1991 van deze vakgroep onder 4.3 meegedeeld, dat zonder de
belangrijke positie van het derde-geldstroom onderzoek het onder
zoekprogramma van de vakgroep veel minder omvangrijk en veel
zijdig zou kunnen zijn. Ook een tweede stelling van Aardoom is
gedeeltelijk achterhaald door recente ontwikkelingen. Het betreft de
te beperkte inbreng van het bedrijfsleven in het geodetisch onderwijs
en de landelijke geodetische beleidsvorming die als nadelig wordt
beschouwd voor de beoefening van het vak en het geodetisch onder
zoek. Afgezien van het feit dat dit voor Vakgroep B zeker niet opgaat,
valt hier te wijzen op het samenwerkingscontract voor de Groot
schalige Basiskaart van Nederland (GBKN), dat op 11 november
1992 werd ondertekend door het Kadaster, de Vereniging Energie
Nederland, de Vereniging van Waterleidingbedrijven, PTT Telecom
en de Vereniging van Nederlandse Gemeenten9).
Ernstig bezwaar maak ik echter tegen Aardooms eerste stelling op
p. 50: ,,Bij de invoering van ruimtelijke informatiesystemen gaat
Nederland voortvarend te werk. De geodesie is het meeste be
trokken bij informatiesystemen het vastgoed betreffende. Voor de
TUD/GEO ligt hier een verantwoordelijke taak. De inspanningen van
de faculteit worden algemeen erkend en gewaardeerd, maar de
gewenste theoretische onderbouwing en begeleiding daarbij door de
faculteit worden node gemist". Ik heb dit vaker zonder enige argu
mentatie van de zijde van Vakgroep A horen beweren en wil nu
graag weten waar het over gaat.
Betreft het hier de kwaliteit van de geometrische basis voor ruimte
lijke informatiesystemen in Nederland, welke Aardoom als één van
de uitdagingen voor het vak op p. 14 noemt? Dan slaat dit verwijt
terug op zijn eigen Vakgroep A, die blijkbaar niet voor voldoende
kwaliteit op dit gebied kan zorgen. Of bedoelt hij de informatietechni
sche, bestuurskundige of juridische onderbouwing? Afgezien van de
vraag of hij dan wel iemand anders uit de geometrische hoek hier
over ook maar enigszins kan oordelen, is het tegendeel gauw be
wezen. Prof. Bogaerts en zijn staf beschikken over alle beschikbare
theoretische kennis op informatietechnisch gebied en blijkens de
hierna opgenomen recente publikaties zijn zij ook nog voort
durend bezig deze verder uit te bouwen en te vermeerderen. De
nauwe samenwerking met het Onderzoeksinstituut voor Technische
Bestuurskunde (OTB) staat borg voor het bestuurskundige gehalte.
Over de juridische onderbouwing met thans algemeen aanvaarde
begrippen en systemen sprak ik eerder reeds. Kortom, waar heeft
Aardoom het eigenlijk over?
Slotsom
Na deze kritische peroratie kom ik tot de slotsom van het geheel.
Voor zover het om het geometrisch onderzoek gaat, heb ik niet de
minste moeite met het inventarisatierapport van Aardoom. Hij heeft
de ontwikkeling daarvan goed geschetst en ook de juiste richtingen
aangegeven. Afgezien van de schaarse en deels onjuiste uitlatingen
met betrekking tot de vastgoedgeodesie, zou ik er dan ook volledig
vrede mee hebben, wanneer de Nederlandse Commissie voor Geo
desie aan het titelblad van het rapport slechts had toegevoegd de
woorden: „Deel 1. Mathematische en Fysische Geodesie". Aan het
onderzoek in de planologische en administratieve geodesie (vast
goedgeodesie) had dan alsnog een tweede deel kunnen worden
gewijd.
In ieder geval zou de NCG, waarvan ik nu geen lid meer ben, zich
nog eens kunnen beraden over de vraag of zij wel het gehele geo
detisch onderzoek kan representeren en, zo niet, of ook haar naam
dan niet enige aanpassing zou behoeven. Aan de faam van die naam
wil ik hiermee op geen enkele manier tekort doen. Als vanouds ben
ik immers met diep ontzag voor onze aard-, land-, zee- en ruimte-
meetkunde vervuld.
Recente publikaties Sectie Vastgoedinformatie en Kartografie
Dissertaties
1. Kousoulakou, A., Computer-assisted cartography for monitoring
spatio-temporal aspects of urban air polution. Delft: Delftse Uni-
versitiare Pers, 1990, 239 p.
2. Kraak, M. J., Computer-assisted cartographical three-dimensio
nal imaging techniques. Delft: Delftse Universitaire Pers, 1988,
175 p.
NGT GEODESIA 93 - 4