- instrument, (twee kistjes) en statief, statiefkop baken met toebehoren in kist hangschaal idem. 6 eikehouten piketten 6 ijzeren piketten 6 straatpiketten 6 stalen knoppen met metaalschroeven idem. met houtschroeven 6 kilometerpaalknoppen 8 bronzen hakkelbouten 6 bronzen knoppen 4 stempels 2 houten hamers 2 schroefsleutels 1 tap met wringijzer 1 hamer, 1 beitel, 1 zaag, 1 omslag met div. boorijzers, 1 vijl 1 lijn met twee pennen en ringen 1 schop, 1 troffel 1 kleine lantaarn 1 flesje fijne olie 1 flesje „grouw blau" met penseel(30) houten stokken voor pennen en stokken zeemen lappen wagensmeer vul- en hangschaalschroefjes statiefkistje 100 staatjes in blanco 50 idem. voor de berekening 100 kardoespapier en 10 plankjes voor verzending 1 zonnescherm 1 windscherm met twee stokken en lat 1 schildersstoeltje 2 fluitjes lijst van kilometerpalen een mogelijke fout ten gevolge van parallax te vermijden, was op het dekglas een verdeling aangebracht, die gelijk was aan die op de niveaubuis. Bij de aflezingen stelde men het oog zo, dat de identieke deelstrepen elkaar be dekten. Allereerst werd de middendraad van de kijker, bij nagenoeg ingespeeld niveau, ingesteld precies midden tussen twee opeenvolgende centimeterstrepen. Deze aflezing op de baak werd genoteerd als M (middendraad). Hierbij werden de uiteinden van de luchtbel in het niveau afgelezen. De aflezingen van boven- en onderdraad op de baak (B en O) gaven een maat voor de afstand. Vervol gens werd de middendraad gericht op het midden van het naasthogere centimetervak en de daarbij behorende af lezing van de bel genoteerd. Zo ook voor het naastlagere centimetervak. Uit deze waarnemingen kon later de baak aflezing bij inspelende bel worden berekend. Om een grote mate van objectiviteit te verkrijgen en om fouten en vergissingen zoveel mogelijk uit te sluiten, richtte één persoon de kijker op de baak en noemde het centimetermidden op waarop hij had ingesteld. Deze persoon noemde men de „insteller". Een tweede per soon las gelijktijdig hardop de stand van de luchtbel af; hij werd aangesproken als de „belaflezer". De derde per soon was de „opteekenaar"; hij noteerde de genoemde getallen in de daarvoor speciaal gedrukte veldwerkboek jes. Hierna las de persoon die in eerste instantie belaf lezer was geweest, eveneens de baak af, waardoor een controle op de eerste aflezing werd verkregen. Dagelijks Duitse aansluitingen 1. Nieuwe Schans 2. Denekamp - Frensdorferhaar 3. Losser - Gildehaus 4. Zevenaar - Elten 5. Venlo - Dammerbruch Belgische aansluitingen: 6. Eijsden - Visé 7. Maeseyck 8. Putte - Stabroeck 9. Clinge - Kieldrecht 10. Sluis - Westcappelle Nog bestaande peilmerken op de lijn Amsterdam - Deventer: I. Amsterdam II. Naarden III. Laren IV. Amersfoort V. Hoevelaken VI. Barneveld VII. Apeldoorn VIII. Deventer Amsterdam - Deventer en de grensaanstuitingen. Inventarislijst rijkshoogtemetingkar van de meetptoeg van ir. C. Lely. de hoogtemerken zouden zoveel mogelijk worden ge plaatst in openbare, min of meer monumentale gebou wen, waardoor hun onbeweeglijke bestaan zo lang mogelijk werd gegarandeerd; in de buurt van de vaste merken zouden zogenaamde verklikkers worden geplaatst, waaraan een verande ring in de stand van het merk direct te zien zou zijn. De hoofdmerken zouden op een onderlinge afstand van vijf tot zes kilometer moeten worden geplaatst. Dichter bij elkaar was niet mogelijk, want langs veel wegen had men al moeite genoeg om binnen zo'n afstand geschikte ge bouwen te vinden. (Nederland telde eind vorige eeuw ongeveer drie miljoen inwoners.) Gedurende de gehele operatie, die van 1875 tot 1887 zou duren, maakte men gebruik van de door Cohen Stuart ontworpen methode van meting en berekening. De waarnemingen moesten binnen een strak stramien worden gedaan, waarvan onder geen voorwaarde mocht worden afgeweken. Cohen Stuart liet, voordat de metin gen begonnen, een nieuw waterpasinstrument ontwikke len, waarvan hij er in eerste instantie vier bestelde; in 1879 kwam er nog een vijfde bij. Ze werden gebouwd in Rotterdam bij de gebroeders Caminada. Het instrument bestond uit een kijker, waarop het niveau was bevestigd. In het brandpunt van het objectief waren drie horizontale en twee verticale draden aangebracht. De kijker rustte met ronde tappen in de vorken, waarin hij kon worden omgelegd. De vorken waren tot één geheel verbonden; daarin kwam de kijker te rusten. Om de vorken gezamen lijk met de kijker te kunnen aflichten uit het stelschroe- venblok, waren deze voorzien van een beugel. Dit aflich ten gebeurde bij elke standplaatsverandering. In ieder instrument was een thermometer gebouwd. De aflezing van het niveau gebeurde met een spiegel. Om NGT GEODESIA 93 - 5 215

Digitale Tijdschriftenarchief Stichting De Hollandse Cirkel en Geo Informatie Nederland

(NGT) Geodesia | 1993 | | pagina 11