Verdwijnend vakmanschap
Een meetploeg bestond uit acht personen, te weten:
de insteller, de belaflezer, de optekenaar, twee baakhou
ders en drie assistenten. De leiding van een ploeg lag
altijd bij een ingenieur. Zijn twee secondanten, de belaf
lezer en de optekenaar, waren ouderejaarsstudenten van
de Polytechnische School. Het voordeel van het gebruik
maken van de diensten van deze studenten was dat ze
niet duur waren, nadeel echter was dat een meetploeg
alleen op pad kon gedurende de grote vakantie van de
Polytechnische School. Het meetseizoen was dan ook
beperkt tot de periode juni - september.
De drie assistenten hadden verschillende functies; één
werd aangewezen om de route vooruit te lopen en daar
langs op ongeveer gelijke afstanden, langs een door
hemzelf geteerde lijn, de piketten in de grond te slaan. De
andere twee bleven in de buurt van de meetploeg. Zij
waren belast met het ophouden van het zonne- of wind
scherm, daarnaast droegen ze de verantwoordelijkheid
voor het vervoer van de handkar waarop zich al het
nodige materieel bevond. De tot op de laatste spijker ge
detailleerde inhoudsopgave van zo'n kar is in een archief
teruggevonden. Het bleek de kar te zijn, die toentertijd
toebehoorde aan de meetploeg die onder leiding stond
van ir. C. Lely. Hij had van 1875 tot 1878 de leiding over
zo'n ploeg. In 1875 was hij degene die in Amsterdam
waterpaste. Omdat het overdag te druk was, werd deze
waterpassing 's nachts en in de vroege ochtend uitge
voerd. Hij verdween in 1878 bij het project, om in 1881
voor een jaar weer terug te keren, waarin hij belast werd
met de algehele supervisie over de waterpassing.
In de twaalf jaren die het werk in beslag zou nemen, werd
in totaal 2427 kilometer gewaterpast. Het net was opge
bouwd uit twaalf kringen en nog wat losse lijnen. In totaal
werden 976 peilmerken (opnieuw) aangemeten. De stan
daardafwijking bedroeg 0,75 mm per km.
Ter onderscheiding van de metingen voor 1875 werd op
1 januari 1891 door de Rijkscommissie voor Graadmeten
en Waterpassen besloten om met terugwerkende kracht
de letters AP te vervangen door NAP (Normaal Amster
dams Peil). In totaal werd het net op tien plaatsen aan
gesloten op de netten van België en Duitsland.
De primaire opdracht; het terugvinden van het veldwerk,
is slechts gedeeltelijk gelukt. Allerlei archieven en biblio
theken waar het veldwerk zich eventueel kon bevinden,
werden bezocht, lange tijd zonder succes. Wel werd een
origineel veldwerkpapier in het NAP-archief gevonden,
aan de hand waarvan dr. ir. A. Waalewijn de toen gebruik
te rekenmethode heeft gereconstrueerd.
Later gedurende het onderzoek kwam een gedeelte van
de lijn Amsterdam - Salzbergen boven water, in de vorm
van een resumptiestaat over het traject Amsterdam -
Deventer (113 km). De resumptiestaat bevond zich in de
kelders van het museum Boerhaave in Leiden.
Thans wordt bij de MD aan deze lijn gewerkt. Men pro
beert de hoogten en de gemeten hoogteverschillen tus
sen Amsterdam en Deventer te reconstrueren. Er blijken
van een negental peilmerken die gedurende de 1e NWP
op die lijn werden geplaatst, gegevens uit latere water
passingen beschikbaar, zodat vergelijkingen kunnen
worden gemaakt tussen de 1e NWP en recentere metin
gen. Dit onderzoek is nog niet afgerond, maar uit de
resultaten tot nu toe blijkt wel dat de trend van een lang
zaam kantelende Nederlandse bodem, zoals in 1954 al
door Edelman beschreven, slechts gedeeltelijk wordt be
vestigd. Daarnaast wordt door dit onderzoek eens te
meer duidelijk hoe nauwkeurig de door Cohen Stuart ont
worpen methode van meten is geweest.
Literatuur
1Dlesen, G. van, Levensberigt van dr. L. Cohen Stuart. Kon. Ned.
Academie van Wetenschappen, jaarboek 1879.
2. Edelman, T., Tectonic movements as resulting from the compa
rison of two precision ievellings. Geologie en mijnbouw, Delft
1954.
3. Lobé, G.J. I. MDe geschiedenis van de Rijksdriehoeksmeting.
NGT Geodesia 1985, p. 320 - 325.
4. Lorenz, G., W. Groenewoud e.a., Heden en verleden, Nederland
naar beneden??? MD-publikatie, Delft 1991.
5. Rietveld, H., Het opslagsysteem van NAP-peiimerken. NGT Geo
desia 1986, p. 88 - 94.
6. Waalewijn, A., De tweede nauwkeurigheidswaterpassing van
Nederland 1926 - 1940. Delft 1979.
7. Wijnterp, P., De eerste nauwkeurigheidswaterpassing (1875 -
1885). MD-publikatie, Delft 1993.
Een logisch gevolg van de toenemende automati
sering op het gebied van de kaartvervaardiging is af
nemend vakmanschap bij handmatig tekenwerk. Wie
herinnert zich niet de onderlinge wedstrijden tussen
tekenaars, waarbij gewedijverd werd om de titel wie de
meeste lijnen per millimeter met zijn pas geslepen
Bongaards-trekpen op papier kon zetten, daarbij ge
bruik makend van zijn eigen procédé „inkt-wrijven"?
Wie heeft niet eens gewedijverd om de titel „kam
pioen Brunsviga-draaien", waarbij de regerend kam
pioen in de middagpauze met een rood aangelopen
hoofd moest aanzien dat zijn collega enkele rotaties
per minuut hoger scoorde.
Het waren titels, er was ontzag voor de kampioen, ook
al was zijn tekenarm na het behalen van de kam
pioenstitel een week niet
meer bruikbaar voor het
vervaardigen van kwali
teitstekenwerk.
En wie heeft ook niet
eens, al of niet met
succes, geprobeerd het
„Onze Vader" op een stukje tekenpapier te prutsen,
waarvan de grootte gelijk was aan die van een
dubbeltje. Piksel kwam onlangs nog zo'n huzaren
stukje tegen: een gaaf exemplaar van een met de
draadpen beschreven „dubbeltje". Aanschouw het
ouderwetse vakmanschap, maar met de moderne
technieken komt beslist nieuw vakmanschap.
Piksel
NGT GEODESIA 93 - 5
217