sectie A
sectie B
sectie C
sectie E
in LKI een tijdelijk bestand dat wordt aangemaakt als
kopie van de LKI-gegevensbank van een klein willekeurig
rechthoekig gebied in het terrein [2].
De inhoud van ieder afzonderlijk bestandje met mutaties
betreft een afbeelding van de situatie vervallen/nieuw. De
bepaling hiervan is mogelijk door in het werkbestand te
werken met twee lagen, te weten één die de oorspronke
lijke informatie bevat en één met een kopie daarvan waar
in ook de wijzigingen worden aangebracht. Nadat de
wijzigingen zijn ingevoerd en gecontroleerd, kunnen ver
vallen en nieuwe objecten worden herkend door middel
van een vergelijking van de coördinaten van objecten uit
beide lagen.
Een vergelijkbaar proces is denkbaar voor informatie
aangeleverd door bedrijven die voor het Kadaster in
uitbesteding werkzaamheden (bijvoorbeeld digitaliseren
van kaarten) hebben uitgevoerd; dit geldt natuurlijk ook
als een mutatie.
Aan ieder bestandje met mutatiegegevens wordt informa
tie gekoppeld over de datum waarop de mutatie heeft
plaatsgevonden. Gebleken is dat aan deze opzet nadelen
kleven: er is sprake van een steeds toenemende, om
vangrijke hoeveelheid mutaties (landelijk worden op jaar
basis ongeveer 110 000 akteposten verwerkt, waarbij
wijzigingen in de kadastrale perceelsindeling aan de orde
zijn), waardoor zeer complexe situaties kunnen ontstaan.
Afhankelijk van de verschillende frequenties in levering
aan afnemers dienen mutaties dan over meerdere jaren
beschikbaar te blijven. Bovendien is het in deze opzet in
gewikkeld gebleken om mutatie op mutatie op te sporen
binnen de tijdsperiode waarover levering aan een klant
moet plaatsvinden.
Flexibele opsporing van mutaties
Bij deze methode worden de mutaties in een bepaald
gebied pas bepaald op het moment dat levering moet
plaatsvinden. Hierbij zijn twee methoden denkbaar:
koppelen van data-attributen. Bij het verwerken van
wijzigingen in een werkbestand (of via andere kana
len) worden voor ieder object twee extra attributen bij
gehouden: de datum van invoer in het systeem en de
datum van verwijdering uit het systeem. Het toe
kennen van deze twee data aan objecten geschiedt op
een wijze die vergelijkbaar is met de methode van de
continue opslag van mutaties. Dit betekent dat tijdens
het vergelijken van de twee lagen de vervallen en
nieuwe objecten van deze data-attributen worden
voorzien. Nadat verwerking in het werkbestand heeft
plaatsgevonden, kunnen de vervallen en nieuwe ob
jecten worden opgeslagen in een separaat kaartblad-
onafhankelijk mutatiebestand. In dit bestand kunnen
vervolgens door middel van een gebiedsselectie en
een selectie op data de mutaties over een bepaalde
periode worden opgespoord. Behalve dat dit uitbrei
ding vereist van de gegevensstructuur, is ook in deze
opzet de bepaling van mutatie op mutatie ingewikkeld
gebleken;
vergelijken van geometrische gegevens. Deze metho
de komt erop neer dat de beschikbare geometrische
EL700CL44300
Y-443km
D17000.44100
Y-441 km
Y-440km
A17050_44000
F17000_43200
Fig. 1. Fragment van de LKI-gegevensbank waarin de relatie van de opslageenheden met de kadastrale secties tot uitdrukking komt. De naam
geving van een opslageenheid is afgeleid van het Hnkeronderpunt van de rechthoek. De grootte van de rechthoekige opslageenheden
is afhankelijk van de informatiedichtheid en derhalve gebaseerd op de, binnen het Kadaster gehanteerde, gebiedskiassen.
266
NGT GEODESIA 93 - 6