Jl I' ±1S 'I Nieuwe (fouten)leer STRAALDELER FOTODETECTOREN TELLEREENHEID Principe van een laser-interferometer. vergelijking nodig met waarden van gemeten grootheden die met een kleinere onzekerheid zijn vastgesteld. Dat vergelijken noemt men kalibreren. De geodetische in strumentgebruikers weten daar, zeggen ze, alles van. Immers elke dienst of bedrijf zorgt ervoor dat zijn kost bare meetapparatuur op regelmatige tijden wordt gekali breerd, hetzij op een door de dienst zelf geconstrueerde ijkbasis, danwel door de onderhoudsdienst van de leve rancier. Kalibreren is volgens Muijlwijk pas echt kalibreren als de vergelijkingsstandaard in relatie is gebracht met een hogere en die weer met een nog hogere standaard, enzo voorts, tot een primaire standaard. Een primaire stan daard is de standaard met de hoogste metrologische kwaliteit voor de desbetreffende grootheid. Pas als er een complete keten van relaties van het gebruikte instrument naar een primaire standaard van de betreffende groot heid bestaat, mag worden beweerd dat het instrument herleidbaar is gekalibreerd. Herleidbaarheid is de eigenschap van het resultaat van Normaalwaarden-gebied Meetwaarden 3S 3S In de normale verdeling onderscheidt men gebieden waarin 68,3%, 95,4en 99,7van de meetwaarden vallen. Het verschil tussen de uiterste meetwaarden van deze gebieden en het gemiddelde noemt men respectievelijk één, twee en drie maal de standaarddeviatie. een meting waardoor dit, door een ongebroken keten van vergelijkingen, in verband kan worden gebracht met de geschikte standaard. In het kader van een compleet kwaliteitssysteem moet herleidbaarheid kunnen worden aangetoond. Enkele la boratoria kunnen dat en zijn erkend door de Nederlandse Kalibratie Organisatie. Een kalibratiecertificaat van een instrument, afgegeven door een door de NKO erkend laboratorium, is een garantie voor de herleidbaarheid naar een primaire standaard. Geodeten zijn grootgebracht met het begrip meetfouten, die volgens de aloude theorie systematisch en niet- systematisch kunnen zijn. Volgens Muijlwijk is het begrip foutenleer zelf helemaal fout. Er is geen sprake van het maken van fouten, je hebt alleen te maken met een bepaalde onzekerheid. Dat zal menig geodeet gerust stellen. Je kon naar buiten eigenlijk nooit goed uitleggen dat je metingen de nodige fouten" inhielden, sommige zelfs nog wel systematisch genoemd, wat zoveel inhield als: ,,Hij leert het nooit". De meetonzekerheid zelf is gebleven. Veel landmeetkun digen zullen in hun opleiding bij het vak „waarnemings rekening" zijn geconfronteerd met sommen waarin de metingen van de borstomvang van een duizendtal recru- ten werden verwerkt tot een kromme van Gauss, waarin dan vervolgens de standaardafwijking (van die metingen) werd bepaald en de spreiding. Het was de theorie van de foutenleer; tegenwoordig noemt men dat de onzeker heidsanalyse, waarover binnenkort een handboek van de internationale normalisatie-organisatie ISO verschijnt, niet door wiskundigen geschreven, maar door me- trologen! Vroeger vertaalde men het begrip meten als „het vast stellen van een grootheid". Volgens Muijlwijk wordt meten tegenwoordig omschreven als „een proces waarin een interval wordt vastgesteld van waarden die redelijker wijs aan een meetgrootheid kunnen worden toegekend". De grootte van het interval, dat op zichzelf ook weer een grootheid is, wordt de (meet)onzekerheid genoemd. Onder meetonzekerheid wordt daarmee verstaan: ,,Een grootheid, in verband met het resultaat van een meting, die de spreiding van waarden die redelijkerwijs aan de meetgrootheid kunnen worden toegekend, karakteri seert". NMi internationaal Het NMi is ook internationaal actief en participeert in het Bureau International des Poids et Mésures (BIPM) en in de Internationale Organisatie voor Wettelijke Metrologie (OIML). Ook binnen de Europese Gemeenschappen bestaat een hech te samenwerking, met als doel te komen tot eenvormigheid van regelingen op het gebied van de metrologie. De meetonzekerheid is een onmisbaar onderdeel van de gevraagde grootheid. Het is strikt genomen niet voldoen de om de uitkomst van een meting op te geven; daarbij hoort het gegeven met welke (on)nauwkeurigheid die meting is verricht. Dat kan alleen als je weet hoe nauw keurig je instrument werkt, als je de afwijkingen van het instrument kent, maar dan blijft nog de onzekerheid. „Want exact meten bestaat niet", zegt Muijlwijk, „dat is een contradictio in terminis". 272 NGT GEODESIA 93 - 6

Digitale Tijdschriftenarchief Stichting De Hollandse Cirkel en Geo Informatie Nederland

(NGT) Geodesia | 1993 | | pagina 16