Hoe lang is een Chinees, en hoe hoog een berg?
De invoering van geografische en landinformatiesyste-
men (GIS/LIS) vormde het centrale thema van de rede
van prof. Groot. De huidige stand van de informatie
technologie maakt het mogelijk om besluitvormingspro
cessen binnen organisaties te verbeteren. Toch voldoet
de invoering van GIS/LIS in een organisatie niet altijd aan
de verwachtingen. Om succesvol te zijn, moet er een
infrastructuur komen, die de toegang tot en het gebruik
van de geo-informatie kan bevorderen. Dit is niet alleen
een probleem voor de techniek, maar ook voor het mana
gement van de betrokken organisatie. Het management
moet condities creëren om aan de vraag naar produkten
en diensten op het gebied van GIS/LIS te voldoen tegen
een redelijke prijs en binnen een redelijke termijn.
Informatie: ITC, public relations, mevr. L. J. P. Blom, tele
foon 053 - 874300.
VASTGOEDINFORMATIE.
De Rijksbelastingdienst heeft tijdens het „open huis" dat
de net gestarte Waarderingskamer in april had georgani
seerd, toegezegd bij het taxeren van onroerend goed
meer met gemeenten samen te werken en dubbele taxa
ties te voorkomen.
Aanleiding tot die belofte was een klacht van onder meer
de gemeente Opsterland. Daar hadden tal van ongeruste
burgers het gemeentehuis gebeld, omdat hun woning op
een-en-dezelfde dag tweemaal ten behoeve van taxaties
werd gefotografeerd. De ene keer bleek het te gaan om
gemeentelijke taxaties voor de onroerende-zaakbelasting
en de andere keer om taxaties voor het vaststellen van
het huurwaardeforfait (dat is het bedrag dat de fiscus bij
het inkomen van woningbezitters optelt). Mr. J. M. H. M.
Hermans van de Rijksbelastingdienst in Utrecht zegde op
het „open huis" toe met gemeenten waar de fiscus
taxeren wil, „bilaterale samenwerkings-afspraken" te
maken over tijdstip en locatie van de taxaties, zodat „des
noods straat-gewijs" met één taxatie kan worden vol
staan.
Over de taxatie-operatie van de belastingdienst was zo
wel bij de Waarderingskamer als bij de zogeheten „Club
van honderd" (het Belastingoverleg Grote Gemeenten)
enige irritatie ontstaan. Dubbele taxaties kunnen leiden
tot verschillende waarderingen die voor de belastingbeta
ler aanleiding kunnen zijn een bezwaarschrift in te dienen
(tegen de hoogste taxatie uiteraard).
Het taxeren en waarderen van onroerend goed ten be
hoeve van de belastingheffing wordt straks, als de Wet
Onroerende Zaken van kracht is, een exclusieve ge
meentelijke verantwoordelijkheid. Gemeenten waarderen
dan één keer per vier jaar al het onroerend goed en
leveren de waardegegevens door aan waterschappen en
rijksbelastingdienst.
De Waarderingskamer is de instantie die onder andere de
taak heeft toezicht op het waarderen van onroerend goed
uit te oefenen. Doel daarvan is te komen tot uniformiteit,
duidelijkheid en een grotere doelmatigheid, zodat uitein
delijk met één taxatie per vier jaar volstaan kan worden.
(NG Magazine, 23 april 1993)
De vraag hoe hoog een kerktoren of een flatgebouw is, valt een
duidig en absoluut te beantwoorden: zoveel meter boven de
grond. Vergelijkenderwijs valt dus ook vast te stellen wat de
hoogste constructie ter wereld is (de Canadian National Tower in
Toronto), omdat die het grootste aantal meters boven de grond
uitsteekt (554).
Maar vervang een toren door een berg. Mag men zich formeel
gesproken eigenlijk wel afvragen hoe hoog een berg is? Is dat
eigenlijk niet een vraag in de categorie „Hoe lang is een
Chinees?" en „Wat is het verschil tussen een kanarie?"
De meting van de hoogte van een natuurlijke verheffing hangt af
van het gekozen referentiepunt. In Europa is dat het Nieuw
Amsterdams Peil, in de Verenigde Staten een punt aan de oost
kust, en in Azië kan het de Golf van Bengalen zijn of de Gele Zee.
Deze nulpunten liggen alle op zeeniveau, maar die zeeniveaus
verschillen onderling, waardoor dus niet in absolute termen kan
worden gesproken over de hoogte van bergen in de verschil
lende continenten.
Dit onbevredigende besef vat post naar aanleiding van het be
richt dat de Mount Everest, in de Himalaya, ruim twee meter
lager blijkt te zijn dan sinds 1974 werd aangenomen. Het „dak
van de aarde" ligt niet op 8848,13, maar op 8846,10 meter. Een
onderzoeksteam heeft dat vastgesteld aan de hand van metin
gen die het afgelopen halfjaar zijn uitgevoerd met satellieten en
laserkanonnen.
Hoe definieert de wetenschap eigenlijk de hoogte van een berg?
En kunnen we de hoogte van een berg in Zuid-Amerika verge
lijken met de hoogte van een berg in Afrika?
Prof. dr. ir. R. Rummel van de Faculteit der Geodesie in Delft
ontsteekt spontaan in een telefonisch privé-college over deze
haast filosofische vraag, die in kringen van deskundigen ook al
lange tijd blijkt te leven, en daar wordt getypeerd als het „hoogte-
datumprobleem". Menig promovendus kan er zijn handen nog
ruimschoots aan vol hebben.
We kunnen rustig spreken van twee even hoge bergen, doceert
Rummel, wanneer er geen potentiaalverschil bestaat. Anders
gezegdwanneer er geen water van de ene top naar de andere
zou stromen. De betrouwbaarste meting komt dus tot stand door
waterpassing (waarbij overigens de invloed van zwaartekracht-
verschillen niet over het hoofd mag worden gezien). Dat water
passen kan over grote afstanden: het instrument staat tussen
twee mensen met een baken, „kijkt" eerst naar de één en dan
naar de ander, en meet zo het hoogteverschil. Het is het beeld
van de landmeters in de stad of langs de weg.
Als de omgeving te steil wordt, zoals in de Himalaya, is deze
methode praktisch niet meer uitvoerbaar. Wie dan noodge
dwongen zijn toevlucht neemt tot satellieten en lasers, kan aar
dig in de buurt komen, maar moet zich realiseren dat hij een ele
ment van willekeur in de hoogtebepaling opneemt. Zijn meting is
namelijk niet gebaseerd op potentiaalverschillen, ofwel de flux
van water, aldus Rummel.
Een theoretisch zuivere meting, maar voorlopig science-fiction,
is denkbaar met atoomklokken. De tijdsaanduiding van zo'n klok
wordt beïnvloed door zwaartekrachtverschillen (zie de algemene
relativiteitstheorie van Einstein). Een atoomklok op zeeniveau en
zo'n zelfde klok op de top van een berg vormen in principe een
zuivere meet-opstelling. Het tijdsverschil tussen beide is een
maat voor het potentiaalverschil en dus voor het verschil in
hoogte. Zo'n meting is nu nog niet mogelijk, aldus Rummel, maar
we zitten er ook niet ver meer vanaf, een jaar of tien misschien.
Maar we droomden eigenlijk meer de kant op van een absolute
norm voor hoogtebepaling, een soort wereldnulpunt, een univer
seel Nieuw Amsterdams Peil, als referentie voor de televisie
zendmasten, bergen en kerktorens waar ook ter wereld.
Is mogelijk, meent Rummel. We moeten dan gaan denken aan
het vaststellen van zoiets als de gemiddelde hoogte van het
oceaanoppervlak. Ook voor het bepalen van die eenheid zouden
atoomklokken kunnen worden ingezet, maar desondanks blijft
het dan toch nog moeilijk om na te gaan of punten op verschillen
de continenten op hetzelfde potentiaalvlak liggen. Delft meent
echter dat de algemene relativiteitstheorie wel over continenten
heen zal blijken te werken.
Praktischer dunkt het Rummel evenwel om moderne plaatsbepa
lingsmethoden met satellieten in te zetten, alweer in combinatie
met zwaartekrachtmetingen, voor het vastleggen van het wereld-
nulniveau.
(De Volkskrant, 24 april 1993)
NGT GEODESIA 93 - 6
285