Fig. 4. Toepassing van een grensdetectieproce- dure op een luchtopname. Door allerlei verstorende invloeden is het resultaat gefragmenteerd. Om tot een verbetering van het resultaat te komen, moet infor matie over de aard en het type van de grenzen in het detectieproces worden in gevoerd. Dit maakt het detectieproces vete malen gecompliceerder. Gegevensfusie Om de informatie te verkrijgen die men nodig heeft voor een bepaalde toepassing, zal het vaak nuttig zijn om beeldgegevens uit verschillende bronnen te combineren. Zo'n gegevensfusie stelt ons onmiddellijk voor een aantal technische problemen: Co-registratie De beelden zijn vaak gerelateerd aan verschillende refe rentiestelsels. Voordat ze kunnen worden gecombineerd, is het noodzakelijk hen in een zelfde stelsel te brengen. De transformatie van een digitaal beeld noodzaakt tot een „resampling", wat altijd, welke methode men ook kiest, gepaard gaat met geometrisch en radiometrisch informa tieverlies. Bovendien is het vinden van corresponderende paspunten in beelden van verschillende resolutie vaak lastig. Ook het co-registreren van opnamen gemaakt door de CAESAR-scanner die zowel voorwaarts, neerwaarts als achterwaarts opneemt, is bij ontbreken van goed identificeerbare terreinpunten een moeizame aangele genheid. Reliëfverstoring Voor heuvelachtig en bergachtig terrein is het noodzake lijk dat de beelden voor reliëfverstoringen worden gecorri geerd alvorens ze kunnen worden gefuseerd. Daarvoor zijn ofwel stereo-opnamen ofwel digitale hoogtemodellen (DHM's) nodig. Goede DHM's zijn lang niet altijd voor radig. Hetzelfde geldt voor stereo-opnamen van satelliet opnamen. Temporele verschillen De beelden zullen vaak op verschillende tijdstippen en jaargetijden zijn opgenomen. Zelfs voor een zelfde sen sor kan dat tot problemen leiden, zoals bij de SPOT- satelliet die voorzien is van de mogelijkheid om stereo opnamen te maken. Het uitwerken van stereo-opnamen uit verschillende seizoenen is vaak een moeizame aan gelegenheid. Wijziging van de procesgang Nieuw instrumentarium noodzaakt tot het invoeren van nieuwe procedures. Eén van de aspecten is de keuze van de resolutie bij de conversie van een foto naar pixel formaat. Een hoge resolutie (bijvoorbeeld pixelgrootte 10 p) zal leiden tot een hoge geometrische nauwkeurig heid, ten koste van een enorme aanslag op de geheugen ruimte van de computer (bij een pixelgrootte van 10 p neemt een stereopaar ruim 1 giga (109) byte geheugen ruimte in beslag; een kleurenbeeld zelfs driemaal zoveel, daar elke kleur als een apart beeld wordt opgeslagen). De firma Matra, producent van fotogrammetrische appara tuur, adviseert in haar produktinformatie om de pixel grootte (Ap) evenredig te kiezen met het quotiënt van de fotoschaal (At) en kaartschaal (Ak): Ap a Af Ak, met a 200 p. Voor een fotoschaal van 1/4000 en een kaartschaal 1/1000 levert dit een pixelgrootte van 50 p. Maar expe rimenten zullen moeten uitwijzen of de waarde voor a geldig is voor de Nederlandse praktijk. Daarnaast is nog maar weinig bekend over de geometrische en radio- metrische kwaliteit van de vele typen commercieel ver krijgbare scanners. Automatisering Hoewel in het vakgebied van de „computer vision" regel matig systemen worden ontwikkeld, die in staat zijn volle dig autonoom een beeld te interpreteren, moeten we erg voorzichtig zijn om deze lijn door te trekken naar het type scenes waar we in de fotogrammetrie veelal mee te maken hebben. Immers computer vision-systemen ope reren in zeer geconditioneerde scenes zoals industriële omgevingen, met een beperkt aantal goed gedefinieerde objecten die worden opgenomen onder optimale belich tingscondities. De realisering van een automatisch fotogrammetrisch systeem is vele malen moeilijker. Dit is vooral het gevolg van de complexiteit van de scenes met vele typen, groot ten en vormen van objecten en wisselende belichtings omstandigheden. Voorts doet zich het probleem voor dat de te extraheren objecten alsmede hun definitie afhangt van het toepassingsdomein. Dit leidt ertoe dat men van elk type object en voor elke schaal van dat object een toe- passingsafhankelijk model moet vervaardigen in een zo danige vorm, dat de computer ermee kan werken. Voorts is een vertaalslag nodig om van de dimensie van pixels te komen tot structuren zoals perceelsgrenzen, die gerelateerd zijn aan relevante objecten. Dit transformatie proces, dat we segmentatie noemen, levert nog veel fundamentele problemen op, daar de gebruikelijke com puter vision-methodieken gebaseerd zijn op het opsporen van scherpe contrastovergangen in het beeld. Door de aanwezigheid van onder meer schaduw, afscherming van objecten door hoge objecten, zwakke grenzen en textuur- grenzen zijn de structuren gefragmenteerd. Voorts wor den niet gewenste structuren gedetecteerd, of worden ze fout gelokaliseerd (fig. 4). Men zal informatie over het toe passingsgebied, alsmede relevante aanverwante infor matie moeten gebruiken om het segmentatieresultaat te verbeteren. In het jargon spreekt men dan van kennis- gestuurde beeldinterpretatie. NGT GEODESIA 93 - 7 327

Digitale Tijdschriftenarchief Stichting De Hollandse Cirkel en Geo Informatie Nederland

(NGT) Geodesia | 1993 | | pagina 11