model complexer is of wanneer de relatie tussen de ge gevens en de gewenste informatie niet (quasi) lineair is, dan is het bepalen van de variabiliteit van de afgeleide informatie uit de gegevens een moeilijke, zoniet ondoen lijke aangelegenheid [19]. Is de variabiliteit van de ge gevens voldoende goed bekend, maar is het model sterk niet-lineair, dan kan men een Monte Carlo simulatie toe passen [17]. Hierbij wordt uit de bekende spreiding van de gegevens, op de bekende waarden ruis gegenereerd en de doorwerking op het eindresultaat bepaald (fig. 3). Door vele malen ruis te genereren, wordt een beeld ver kregen van de spreiding van het eindresultaat. Een na deel is dat de methode rekenintensief is. Is de variabiliteit van de gegevens niet bekend, dan zit er niets anders op dan een redelijke afschatting te maken van de spreiding en te kijken wat de invloed is op het eindresultaat. Deze manier om de doorwerking van onzekerheid van gege vens te bepalen, heet in de literatuur gevoeligheidsana lyse [15]. Soms zal daarbij blijken dat een sterke sprei ding in de gegevens slechts een geringe en acceptabele spreiding in het eindresultaat oplevert [8]. Onvolkomenheden in de modellen Modellen zijn veelal een vereenvoudiging van de werke lijkheid, daar het nagenoeg onmogelijk is om natuurlijke en sociaal-economische processen exact te beschrijven. Aannamen en idealisaties zijn onvermijdelijk. Een voor beeld uit de remote sensing is het bepalen van de bio massa B(i,j) van elk pixel uit de multispectrale informatie van een Landsat Thematic Mapper beeld [14], Naast het beeld beschikken we over een aantal gebieden waarvan de biomassa bekend is, de zogenaamde „ground truth". Om de onbekende B(i,j)'s te schatten, wordt een lineaire relatie verondersteld tussen de biomassa en de vegetatie-index V, en wel als volgt: B aV waarbij a en p worden geschat uit de ground truth. De vegetatie index bepalen we uit de infrarode (gir) en rode (gr) band van de Landsat-opname volgens: V (gir - gr)/(gir gr). Bij het bepalen van de biomassa op deze wijze is een aantal onzekere modelaannamen gedaan, waar onder: de relatie tussen de biomassa en vegetatie-index is lineair, en de ground truth is nauwkeurig genoeg om a en p voldoende goed te schatten. Onvolkomenheden in de computerimplementatie van modellen Fouten ontstaan ook door de (noodgedwongen) wijze van implementatie in de computer. We lichten dit met twee voorbeelden toe. Differentiëren Het bepalen van de afgeleide is een veel voorkomende operatie bij de analyse van ruimtelijke gegevens. Een voorbeeld is de bepaling van de terreinhelling uit een digi taal hoogtemodel (DHM). Differentiëren in een continue ruimte is wiskundig volledig gedefinieerd. Maar in de computer hebben we te maken met rasterbestanden, dat wil zeggen discrete ruimten. Het definiëren van differen tiëren in discrete ruimten kan op meerdere manieren ge beuren. Eén van deze manieren leidt tot de zogenoemde Sobel-operator, waarbij 9 rasterelementen in een 3x3 venster betrokken zijn. De keuze van de operator zal onder andere afhangen van gewenste nauwkeurigheid, rekentijd en objectdichtheid. Grotere vensters dan die van de Sobel-operator zullen nauwkeurigere resultaten opleveren, maar vergen ook ABC Fig. 4. Drie manieren om een polygoon afkomstig uit een vector bestand te combineren met een rasterbestand. meer rekentijd. Daarnaast wordt bij grotere filters de responsie beïnvloed door naburige objecten. Dit heeft zowel gevolgen voor de sterkte als de richting van de gradiënt. Bij grote objectdichtheid mogen daarom de filters niet te groot worden gekozen of men moet speciale voorzieningen treffen. In [12] is theoretisch onderzoek uit gevoerd aangaande de Sobel-operator. Hieruit blijkt dat de gradiëntsterkte maximaal 7% afwijkt en de gradiënt richting maximaal 2° van de theoretische waarden. Integratie van raster- en vectorgegevens Het combineren van raster- en vectorgegevens is een veel voorkomende operatie in een GIS. Een voorbeeld vormt het bepalen van de inhoud van een object dat als polygoon is opgeslagen door gebruik te maken van een DHM. Deze operatie vergt dat de rasterelementen van het DHM die worden bedekt door de polygoon uit het rasterbestand worden gelicht. Dit kan op meerdere manieren geschieden: alleen de rasterelementen die in hun geheel binnen de polygoon vallen, leveren een bijdrage (fig. 4a). Deze operatie levert systematisch een te kleine waarde op; alleen de rasterelementen waarvan 50% of meer van het oppervlak binnen de polygoon valt, tellen mee (fig. 4b). Bij grote aantallen zullen de positieve en negatieve effecten elkaar veelal elimineren, maar het is niet uitgesloten dat de verkregen waarde te groot of te klein uitvalt; de bijdrage van elk rasterelement wordt gewogen naar de oppervlakte die binnen de polygoon valt (fig. 4c). Deze wijze van berekenen levert het nauwkeurigste resultaat, maar kost ook de meeste rekentijd. Aard van de begrenzing Een bron van fouten is ook de schijnbare precisie die uitgaat van het tekenen van grenzen als dunne lijnen die exact zijn gelokaliseerd [4]. Op bodem- en vegetatie- kaarten bijvoorbeeld zullen deze lijnen geen scherp om lijnde grenzen representeren, maar overgangszones. Wanneer men deze lijnen digitaliseert en vervolgens be handelt als grenzen die goed afgebakende topografische elementen representeren, kan dit tot foutieve resultaten leiden. Methoden om met dit type lijnen om te gaan, zijn nog niet ontwikkeld, maar het gebruik van fuzzy logische modellen lijkt een goede mogelijkheid. Hierbij kan een object gedeeltelijk tot de ene verzameling en gedeeltelijk tot een andere verzameling behoren. De mate waarin het object tot een verzameling behoort, kan variëren van 0 tot 1Daar de grenzen overgangszones vormen tussen twee typen, kunnen zij worden behandeld als behoren zij gedeeltelijk tot de ene verzameling en gedeeltelijk tot de andere verzameling. Probleem daarbij is vooral om de aard van de overgangszone te bepalen en wiskundig te beschrijven. 410 NGT GEODESIA 93 - 9

Digitale Tijdschriftenarchief Stichting De Hollandse Cirkel en Geo Informatie Nederland

(NGT) Geodesia | 1993 | | pagina 6