4 paalde doelgroep vaak niet geïnteresseerd is in het ge hanteerde detailniveau van de andere doelgroep. In het Terreinmodel Vastgoed is dus uitgegaan van dit globaler niveau. Daarnaast is het natuurlijk altijd mogelijk om in de uitwisseling nadere afspraken (regionaal, lokaal of bilate raal) te maken om binnen het kader van het Terreinmodel Vastgoed specifieke (gedetailleerde) benamingen mee over te dragen. Uit oogpunt van toepassingsonafhankelijkheid en uit breidbaarheid wordt er in het Terreinmodel Vastgoed uit gegaan van enkelvoudige, nevenschikkende entiteiten met relaties naar andere enkelvoudige, nevenschikkende entiteiten. Het is aan de gebruiker om daar wel of geen samengestelde entiteit van te maken. Samengestelde en titeiten die voorkomen in bestaande classificaties maar daarin niet verder worden gedetailleerd, worden in dit terreinmodel gezien en behandeld als enkelvoudige enti teiten. Uit fig. 4 blijkt dat de classificatie hiërarchisch is, maar dat de entiteiten in de classificatie nevenschikkend aan elkaar voorkomen. De hiërarchie fungeert hier als in dex; het zwaartepunt ligt bij de entiteiten. In fig. 4 wordt de samenhang tussen de entiteiten met pijlen aangeven. Er is bewust gekozen voor een nevenschikkende opzet van entiteiten, aangezien er geen algemeen toepasbare classificatie te definiëren valt met een hiërarchie die ge schikt is voor alle doelgroepen. Bovendien, wanneer de werkelijkheid van ruimtelijke objecten zuiver wordt be schouwd, is ook deze niet hiërarchisch ingedeeld. Hiërar chie wordt gebruikt om de werkelijkheid in een model te passen. Overdracht van gegevens tussen twee verschillende doelgroepen vindt plaats door de hiërarchie van een be paalde doelgroep ,,af te breken" tot nevenschikkende en titeiten uit het Terreinmodel Vastgoed, die eventueel naar elkaar kunnen verwijzen. HIERAHCME R E r—Cf E NEVENSCHIKKING WEG SPOORBAAN WATER TERREIN p GEBOUW I-INRICHTEN -4- KUNSTWERK WATERKERING <r~ U GEUL <- L INRICHTINGSELEMENT <- KADASTRALE INDELING VERZORGINGS GEBIED PLANOLOGISCH GEBIED VERONTREINIGINGS GEBIED —O MEETKUNDIGE REFERENTIE Fig. 4. Samenhang ruimtelijke entiteiten. Volgens het Terreinmodel Vastgoed kan het aardopper vlak worden verdeeld („opgedeeld") in de vier reële enti teiten, WEG, SPOORBAAN, WATER en TERREIN. Deze vier entiteiten, alsmede de virtuele entiteiten mogen na der worden gedetailleerd en ingericht met behulp van inrichtingselementen. De benoemde inrichtingselemen ten zijn GEBOUW, KUNSTWERK, WATERKERING, GEUL en LEIDING. Alle overige objecten die in het terrein waarneembaar zijn, worden aangeduid met INRICH TINGSELEMENT. Met behulp van attributen kan deze entiteit nader worden gepreciseerd. De attributen worden onderscheiden in identificerende, beschrijvende, geome trische en meta-attributen. Identificerende attributen Het eerste attribuut is de identificatie zelf en het tweede is de locatie met waarden als gemeentenaam, straat naam, huisnummers en postcode. Beschrijvende attributen Er zijn veertien beschrijvende attributen, sommige om de entiteit te specificeren en andere om koppeling mogelijk te maken van geometrische gegevens met thematische (administratieve) gegevens. Het zijn type, gebruik, aard, bestemming, bouwvergunning, recht, toegankelijkheid, verharding, materiaal, produkt, spanning/drukklasse, profiel, geulinhoud en status. Geometrische attributen Het gebruik en de codering van deze geometrische attri buten zijn deel van de Nederlandse uitwisselingsstan daard NEN 1878 (SUF-2). Toch wil ik in dit artikel een kor te beschrijving geven van deze attributen. Er zijn drie soorten te onderscheiden: locatie, vorm en topologie. Locatie-attributen beschrijven de positie van het object. Dit kan zowel in absolute zin met behulp van X-, Y- en Z- coördinaten als in relatieve zin met bijvoorbeeld hoogte en diepte ten opzichte van het maaiveld. Met de vorm attributen wordt aangegeven hoe de verbinding tussen twee opgegeven punten tot stand kan worden gebracht. De topologische attributen beschrijven de relaties binnen en tussen objecten. Er zijn vier van dit soort relaties te onderscheiden: volgorde waarin de punten, die onderdeel zijn van de objectbeschrijving, voorkomen; buurrelatie tussen objecten, waarmee wordt aangege ven welke objecten aan elkaar grenzen; enclave/exclave gerelateerde objecten, waarbij wordt aangegeven welke (eventueel bij elkaar horende) ge bieden geheel in of buiten elkaar vallen; doorsnijding van objecten, omdat een kruising van ob jecten op verschillende hoogteniveaus of van verschil lende thema's niet een topologisch knooppunt be hoeft te vormen en daarmee een fysieke doorsnijding doet ontstaan. Meta-attributen Met deze attributen worden gegevens over het gegevens beheer en de kwaliteit vastgelegd. De kwaliteitskenmer ken worden in een apart onderzoek nader uitwerkt. Dit onderzoek zal zodanig worden uitgevoerd, dat de resulta ten in de definitieve norm kunnen worden verwerkt. Om een goede indruk te krijgen hoe dit conceptuele sche ma wordt toegepast, zijn in bijlage B van de norm een viertal voorbeelden uitgewerkt. Identificatie In de enquête waren ook vragen opgenomen met betrek king tot de problemen die het landinformatieveld onder vindt door het ontbreken van een object-identificatie. Hoewel de inventarisatie niet direct een probleembe schrijving heeft opgeleverd, is op grond van verwach tingen en ervaringen toch een aanzet gegeven. Rond object-identificatie zijn de volgende vier problemen aan te geven: Tijdigheidsprobleem Bij dit probleem gaat het om de momenten waarop gege vens van objecten worden vastgelegd. Voorbeeld hiervan is de aanbieding van een akte met betrekking tot een ge- 488 NGT GEODESIA 93 - 10

Digitale Tijdschriftenarchief Stichting De Hollandse Cirkel en Geo Informatie Nederland

(NGT) Geodesia | 1993 | | pagina 4