Toekomstige ontwikkelingen basi8iMting«n T opst*lpunt richtpunt Gs richting afstand vart.hoak Exc «xc.maat (gon) (m) (gon) (m) 1 100 99 0.0000 500.000 01 305.4564 95.450 02 312.6350 60.245 06 322.5992 66.333 03 334.2185 46.775 04 362.5442 49.280 05 383.1934 91.565 10 16.3851 89.935 21 32.8122 77.340 27 38.6700 40.054 26 51.2772 45.935 13 89.4429 20.660 15 141.4556 42.785 14 178.1209 60.148 28 230.0056 27.309 L baginpunt aindpunt richtpunt Tm voatpunt loodlijn trakpunt trakmaat (m) (m) 1 01 12 01 5.680 11.560 29 16.330 -9.160 08 24.560 0.000 02 29.430 11.620 08 T 12.350 15 115.760 -7.230 26 121.530 20.550 16 138.210 -7.410 12 147.330 8.830 M beginpunt richtpunt Ri afstand (m) 16 22.5100 17 -2 6.4300 18 -2 8.3200 19 +2 7.7700 20 -2 14.2000 15 -2 14.2200 22 8.4300 23 +2 3.6500 24 -2 6.7700 25 -2 5.2100 26 +2 10.5400 R puntnr.-l puntnr.-2 REL puntnr.-3 puntnr.-4 afstand 1 10 14 1 11 0.0000 I niauw punt ident.punt 1 11 13 Fig. 5b. Meetrecords uit veldwerk in fig. 5a. Organisatiegevolgen Voorlopig heeft de introductie van het nieuwe systeem Detailmeting nog maar op beperkte wijze invloed op het werk van de landmeter. Voor de medewerkers in de binnendienst is echter veel meer veranderd. De tendens is dat een verschuiving van werkzaamheden optreedt. De landmeter zal steeds meer onderdelen van het totale meet- en berekeningsproces voor zijn rekening gaan nemen. Omdat alle relevante metingen in de be rekening van SCAN-DETAIL meedoen, zullen in de prak tijk minder metingen interactief grafisch worden ge construeerd. Verder wordt het door de voortschrijdende technologie eenvoudiger voor de landmeter om een groter gedeelte van de afwerking van metingen reeds in het terrein te laten plaatsvinden. Men denke hierbij bij voorbeeld aan draadloze communicatie voor het overzen den van meetbestanden van terrein naar kantoor. Ook komt het tijdstip naderbij dat het wellicht technisch en NGT GEODESIA 94 - 1 economisch haalbaar wordt om de geodetische en karto- grafische programmatuur direct in het terrein te gebrui ken (tele-werken). De landmeter heeft daarbij de digitale kaart tijdens zijn veldwerkzaamheden beschikbaar; de eerste hulpmiddelen in de vorm van zogenaamde pen- computers (kartografische veldboeken) verschijnen reeds op de markt. De scheiding tussen buiten en binnen wordt nu in de meeste gevallen gelegd in de procedure na de 1e fase berekening en het vervaardigen van een proeftekening. Als de landmeter heeft geconstateerd dat de meting goed is, neemt de binnendienstmedewerker de zaak over. De afbakening van taken tussen buiten- en binnendienst kan overigens tussen provinciale kadastrale directies ver schillen. Het Kadaster experimenteert momenteel op sommige plaatsen met een zogenaamde geïntegreerde functie van landmeter en kartograaf, zodat de gehele procesgang van inwinning in het terrein tot verwerking in het LKI- hoofdbestand in één hand komt. Het nieuwe systeem is zodanig ontwikkeld, dat deze ver schillen in aanpak geen beletsel behoeven te vormen voor een efficiënte uitvoering. Met de vernieuwing van systeem Detailmeting heeft het Kadaster slechts een eerste stap gezet op weg naar ver dere verbetering van de terrestrische gegevensinwinning en -verwerking. Op dit moment is de rekenprogrammatuur verbeterd en de gebruikers moeten nog even wennen aan de nieuwe manier van berekenen en het interpreteren van het bere- keningsverslag uit SCAN-DETAIL ten behoeve van de foutopsporing. Ook het werken met zowel de „oude" als „nieuwe" metingtypen (rekencodes én basismetingen) is nog niet efficiënt te noemen. Basismetingen in terrein Een eerste logische vervolgontwikkeling zal erop gericht zijn om het principe van basismetingen direct in het terrein te gaan toepassen. Dit brengt voor de landmeter meer veranderingen met zich mee dan thans het geval is. De meetprotocollen in de tachymeters en elektronische veldboeken dienen daarvoor te worden bijgesteld. Een groot winstpunt is dat veel conversies van metingen bestanden, die nu nog plaatsvinden, overbodig zullen zijn. Binnen dit kader zal ook worden gekeken naar noodzake lijke aanpassingen wanneer GPS economisch en bedrijfs matig beschikbaar komt om te worden toegepast voor normale bijhoudingsmetingen. inpassen op lijnen Momenteel kan tijdens de 2e faseberekening uitsluitend worden aangesloten op bekende „punten". Dit betekent dat men in het terrein een punt vrij precies moet kunnen identificeren. Met name in landelijk gebied is dit nog wei eens lastig en zou het efficiënter zijn om bekende topo grafische //ynobjecten (of liever „delen" daarvan) te kun nen gebruiken om nieuwe metingen op aan te sluiten. Nader onderzoek met aansluitend het ontwikkelen van deze mogelijkheid wordt in de nabije toekomst samen met de TUD uitgevoerd. 17

Digitale Tijdschriftenarchief Stichting De Hollandse Cirkel en Geo Informatie Nederland

(NGT) Geodesia | 1994 | | pagina 19