ningen) het uitdrukte, „slechts een chaotische reflectie van gedane suggesties en gerealiseerde follow-ups" en niet een ordening naar belangrijkheid impliceerden. Gekozen was voor een beperkt aantal langere voordrach ten, zodat de materie met enige diepgang kon worden gepresenteerd. Door het onvoorzien uitvallen van één van de sprekers werden het er, na de inleidende opmer kingen door de dagvoorzitter, zes van gemiddeld drie kwartier. De dagvoorzitter zou tenslotte ook weer de alge mene discussie leiden. Verdeeld over de diverse aardwetenschappelijke discipli nes waren er ongeveer 90 deelnemers. In zijn voordracht overSedimentatiepatronen in kustge bieden: repetitie en variatie" legde prof. ir. K. J. Weber (Faculteit der Mijnbouwkunde en Petroleumwinning, TU Delft) de nadruk op de grote mate van structurele over eenkomst die in het algemeen blijkt te bestaan tussen deltaïsche afzettingen die, ongeacht hun ouderdom en plaats, op aarde worden gevonden. De opbouw van delta's 500 miljoen jaar geleden verschilt nauwelijks van die uit recenter tijden. Spreker bracht de afzettingen in verband met zeespiegelveranderingen, die perioden tus sen 10s en 103 jaar bestreken. Als belangrijke oorzaak voor de gelijksoortigheid van de afzettingscycli voerde hij aan dat de gevonden afzettingen doorgaans plaats vonden langs de passieve begrenzingen van continenten. Bij de interpretatie van deltaïsche afzettingen bedient men zich tegenwoordig meestal van de sequentie-strati- grafische techniek. Deze maakt gebruik van het sedert eind jaren zestig sterk verbeterde scheidend vermogen van de seismiek, waardoor de sequentiebegrenzingen in de afzettingen beter kunnen worden vastgesteld. De af zettingspatronen van zogenaamde parasequenties zijn van groot belang voor de olie-exploratie. Door sequentie- stratigrafische analyse van seismische profielen en put- gegevens kan een reservoir reeds in een vroeg stadium van een veldverkenning in kaart worden gebracht. Dr. ir. H. N. J. Poulisse (Kon. Shell Exploratie en Produk- tie Laboratorium, Rijswijk-ZH) sprak vervolgens over ,,Opschalen van stroming door oliereservoirs". Zijn voor dracht sloot dus aan bij de vorige, maar had duidelijk een meer theoretisch karakter. Het gepresenteerde onder zoek was gericht op het probleem van de praktisch han teerbare modellering van de stroming in een oliereser voir. Een overheersende fysische parameter daarbij is de permeabiliteit van het reservoirgesteente die ruimtelijk slechts als constant is te beschouwen over betrekkelijk kleine volume-elementen (voxels). Vraag: Hoe kunnen we zonder verlies van „contact met de fysica" het oorspronkelijke probleem door „opscha- ling" transformeren naar een numeriek hanteerbare vorm? Hierbij is te bedenken dat een reservoir al gauw een miljoen voxels, dus quasi-constante permeabiliteits- waarden, omvat. Het leidende beginsel bij de toepassing van opschalingstechnieken is volgens spreker het „esta fette-principe", dat zegt dat een fysisch proces of ver schijnsel op een gegeven schaal beschouwd, kan worden opgevat als een opschaling van datzelfde proces of ver schijnsel op kleinere schaal, zij het in het algemeen volgens aangepaste vergelijkingen of wetten. Als voor beeld behandelde spreker een één-fase stroming door een willekeurig heterogeen en anisotroop reservoir, be schouwd op twee verschillende schalen. Op de oorspron kelijke voxel-schaal is dit probleem te beschrijven met de bewegingsvergelijking van Darcy (waarin de permeabili teit optreedt), in combinatie met de continuïteitsverge- NGT GEODESIA 94 1 lijking en randvoorwaarden. Na opschaling blijkt in de bewegingsvergelijking de permeabiliteit te zijn vervangen door een „effectieve permeabiliteit" en blijkt een term te zijn toegevoegd. Overigens, zo erkende spreker, had J. C. Maxwell al opschalingsoperaties voorgesteld voor de constructie van een kinematisch model in de vloeistof- mechanica. Met .Vormbepaling van de aarde" trad de volgende spreker, prof. dr. ir. P. J. G. Teunissen (Faculteit der Geodesie, TU Delft) mede op namens dr. ir. M. van Gelderen, ir. E. J. de Min en ir. R. H. N Haagmans, allen van dezelfde faculteit en vakgroep. De geodesie houdt zich bezig met de meting en afbeelding van het aard oppervlak en met de bepaling van het zwaartekrachts- veld, alles driedimensionaal en in afhankelijkheid van de tijd, aldus de spreker. Hij onderscheidde meetkundige van gravimetrische geodesie, maar legde de nadruk op een geïntegreerde behandeling van meetkundige en gra vimetrische aspecten. Exemplarisch schetste spreker enkele kenmerkende terrestrische en ruimtegeodetische meetconcepten. Bij de zwaartekrachtsveldbepaling die nen zich verschijnselen aan van onderbepaaldheid en in stabiliteit. Het hoofdprobleem van de gravimetrische geo desie kan worden geformuleerd als een riiet-lineair, „vrij" en „scheef" randwaardevraagstuk. „Vrij" omdat de rand zélf (het aardoppervlak) mede onbekend is; hierin onder scheidt het geodetische randwaardevraagstuk zich van de klassieke randwaardevraagstukken van Dirichlet, Neumann en Robin. „Scheef" omdat de zwaartekracht niet loodrecht op de rand (het aardoppervlak dus) staat. Onderbepaaldheid is een gevolg van de niet-continue belegging van de rand met metingen, terwijl toch het te bepalen gravitatieveld continu is. Kleinste-kwadratencol- locatie is een recept om het onbepaaldheidsprobleem op te lossen. Spreker gaf een tabellarisch overzicht over de diverse statistische oplossingsmethoden in de geodesie. Hij richtte zich in zijn voordracht voornamelijk op de varia tie in ruimtelijke zin. Prof. dr. J. T. F. Zimmerman (Nederlands Instituut voor Onderzoek der Zee, Den Burg) daarentegen besteedde in zijn Variabiliteit in de algemene circulatie van de oceaan" aandacht aan variatie zowel in ruimtelijke als in tijdelijke zin. Hij wees erop dat dank zij nieuwe waar nemingstechnieken in de laatste decennia een veel dyna mischer beeld van het circulatiepatroon op de wereld oceaan is gevormd. Hij noemde in dit verband veranker de stroommeters, drijverlichamen waarvan de verplaat singen akoestisch of radiografisch kunnen worden ge volgd en in het bijzonder de radarhoogtemeting vanuit satellieten. Door herhalingsmeting levert de hoogte meting een beeld van de tijdelijke variatie van de hoogte van het oceaanoppervlak ter plaatse. Een belangrijke uit komst hierbij is de intensiteit van de variatie als functie van de plaats. De momentane zeetopografie staat in direct verband met het momentane stromingspatroon. Het ruimtelijk beeld van de tijdelijke variabiliteit vertoont een duidelijke organisatie. In het bijzonder blijkt het dat op gematigde breedten de variabiliteit het sterkst is aan de westzijde van de oceanen. Dit en het feit dat in die ge bieden ook de stroming gemiddeld het sterkst is, heeft een zelfde verklaring, te weten in de asymmetrie van het energietransport op gematigde breedten op een oost waarts roterende bol, een transport dat wordt verzorgd door de zogenaamde Rossby-golven. Hoewel dit mecha nisme kwalitatief begrepen wordt, behoeft het op een aantal punten nog detaillering. 43

Digitale Tijdschriftenarchief Stichting De Hollandse Cirkel en Geo Informatie Nederland

(NGT) Geodesia | 1994 | | pagina 45