6. Conclusies en aanbevelingen
lijnsnijding. Om te bepalen welk effect de manier van
meten heeft op de precisie van de coördinaten van de
hoekpunten, hebben twee waarnemers twaalf recht
hoekige gebouwen in het testgebied Bunschoten op ver
schillende manieren gemeten (fig. 4).
In beide gevallen is uit de verschillen tussen de foto-
grammetrisch gemeten blokmaat gecorrigeerd voor de
dakoverstekken en de terrestrisch gemeten blokmaat de
standaardafwijking o„ berekend met (2). De resultaten
staan in tabel 5.
hoekpuntmeting
hoekpuntinsnijding
n
°n
n
on
waarnemer A
48
7,4 cm
48
6,5 cm
waarnemer B
48
8,0 cm
48
6,0 cm
Tabel 5. Relatieve precisie van da blokmaat na squaring bij hoek
puntmeting en hoekpuntinsnijding.
Voor wat betreft de relatieve precisie van de blokmaat
geldt dat de resultaten na insnijding gemiddeld 20%
beter zijn dan bij aanmeting. Mogelijke oorzaken van
deze precisieverbetering zijn:
bij insnijding worden de coördinaten van de hoek
punten uit meer metingen bepaald dan bij recht
streeks aanmeten;
dakranden zijn preciezer aan te meten dan dakhoek
punten.
Om na te gaan welke invloed alléén het gebruik van
meerdere meetpunten heeft op de standaardafwijking
van de hoekpunten na squaring, zijn op dezelfde wijze als
aangegeven in hoofdstuk 3 met gesimuleerde metingen
berekeningen uitgevoerd; hierbij is uitgegaan van de
situaties 8 en 9 in fig. 4.
De standaardafwijkingen en grootste verschilvectoren be
rekend met (1) staan in tabel 6.
Situatie
o en (d)
na toevoeging van ruis
o en (d)
na squaring
8
7,2 (22)
5,9 (17)
9
7,2 (22)
5,4 (16)
Tabel 6. Berekende standaardafwijkingen en verschilvectoren na
toevoeging van ruis en na squaring voor het systeem van
Zeiss. Situatie 8 en 9 van fig. 4.
Uit de tabel blijkt dat na toepassing van squaring de stan
daardafwijkingen bij rechtstreeks aanmeten en insnijding
respectievelijk 5,9 cm en 5,4 cm bedragen. Dit betekent
dat het gebruik van meerdere puntmetingen voor de
hoekpuntbepaling een verhoging van de relatieve preci
sie van de blokmaat oplevert van 9%.
De gemiddelde precisieverhoging van de blokmaat be
droeg bij de praktische metingen 19% (tabel 5). Gecon
cludeerd kan worden dat de helft van deze verhoging
wordt veroorzaakt doordat dakrandlijnen beter aan te
meten zijn dan dakrandhoekpunten. Dat het aanmeten
van dakrandlijnen preciezer is dan dakrandhoekpunten,
is ook te verwachten, omdat bij aanmeting van dakrand
lijnen een symmetrie-instelling van het meetmerk wordt
gebruikt en bij het meten van hoekpunten is dit niet het
geval.
Uit het testen van de algoritmen van de systemen A t/m
D op de situaties in fig. 3, uitgevoerd met gesimuleerde
waarnemingen, is gebleken dat:
a. toepassing van de algoritmen in de meeste gevallen
kleinere standaardafwijkingen oplevert voor de coördi
naten van de hoekpunten van de gebouwen (tabel 1);
b. bij systeem A de precisie verslechtert bij situatie 2, het
gebouw met de relatief korte zijden;
c. bij de systemen B en C de standaardafwijkingen van
de eindpunten van de schuine zijde (situatie 3) na
squaring groter worden;
d. de berekende standaardafwijking van punt 10 in situa
tie 6 na toepassing van insnijding gevolgd door squa
ring voor de systemen B en D aanzienlijk groter is dan
indien het ingesneden punt rechtstreeks wordt aan
gemeten.
e. indien extra ruis wordt toegevoegd aan de punten 5 en
8 in situatie 1de systemen B en C hierop na squaring
verschillend reageren (tabel 2).
Uit testmetingen en berekeningen die zijn uitgevoerd in
het GBKN-proefgebied Bunschoten met het systeem van
Zeiss blijkt dat:
a. na toepassing van de algoritmen voor de blokmaat
een precisieverbetering optreedt van 10% (tabel 4);
b. een verhoging van de precisie van de blokmaat van
19% optreedt door niet rechtstreeks de hoekpunten
van de gebouwen aan te meten, maar deze na het
meten van de dakrandlijnen door insnijding te bepalen
(fig. 4 en tabel 5). Deze precisieverhoging wordt voor
de helft bereikt door het gebruik van meer fotogram-
metrische metingen en voor de andere helft omdat in
verband met de symmetrie-instelling van het meet
merk dakrandlijnen beter aan te meten zijn dan dak
randhoekpunten. Omdat deze conclusie volgt na de
meting van slechts twaalf gebouwen, is het aan te
bevelen dit te verifiëren door de proef voor meerdere
gebouwen te herhalen.
Aanbevolen wordt de algoritmen reeds tijdens de foto-
grammetrische detailmeting toe te passen, omdat dan de
operateur reeds tijdens de metingen wordt gewaar
schuwd als toleranties worden overschreden, waardoor
grove meetfouten in een vroeg stadium kunnen worden
opgespoord.
Literatuur
1Haag, K. and Kohier, Realisierung geometrischer Bedingungen
bei der Digitalisiering von Kadasterkarten. Allgemeine Vermes-
sungsnachrichten, 1986, p. 190 - 202.
2. Leijten, S., Afstemming Fotogrammetrie-Naverkenning. Afstu
deerscriptie Faculteit der Geodesie TU Delft, 1989.
3. Ligterink, G. H., M. Wubbe e.a., Afstemming Fotogrammetrie/
Naverkenning. Rapport van de werkgroep Afstemming Foto-
grammetrie/Naverkenning, 1990.
4. Konvalinka, T. A., Strict least squares adjustment of the geo
metrie conditions in a digital coordinate set. Afstudeerscriptie
Faculteit der Geodesie TU Delft, 1990.
5. Kröll, F. S., Zur orthogonalisierung photogrammetrisch be-
stimmter Gebaude Kartierungen. Allgemeine Vermessungs-
nachrichten, 1980, p. 246 - 257.
6. Osch, G. M. van, Een geautomatiseerde routine om bij het digi
taliseren gebouwen rechthoekig te maken. NGT Geodesia 1985
no. 5, p. 168 - 171.
7. Reference Manual Zeiss Planicomp, 1986.
8. Report on the results of the testDordrecht". OEEPE, ISSN
03027988, 1982.
9. Rapportage onderzoek naverkenning", Dienst van het Kadas
ter en de Openbare Registers, 1988.
10. Lemmens, M. J. P. M., Creation of synthetic digital images for
the investigation of the carriage of point detectors. Intern Rap
port, Faculteit der Geodesie TU Delft, 1988.
74
NGT GEODESIA 94 - 2