het Kops-plateau daarbij te betrekken, is dus niet com
pleet. Daarom aanschouwen we nog in dezelfde koude
decembermaand de zichtbare sporen en tekens die de
Romeinen bijna 2000 jaar geleden hier al of niet met voor
bedachte rade voor ons hebben neergelegd.
Haast
Het lijkt er echter op alsof onze voorouders de geschiede
nis nog wat verborgen willen houden, want op de ochtend
dat we de opgravingsresultaten daar gaan bewonderen,
is het Kops-plateau met een witte sneeuwdeken afgedekt
en zijn alle opgravings- en inmetingsactiviteiten naar een
later tijdstip verdaagd. Slechts een eenzame kraan ver
toont enig teken van leven. Projectleider Harry van
Enckevort weet echter op enthousiaste wijze duidelijk te
maken welke belangrijke zaken hier jarenlang door aarde
en sinds enkele uren door een sneeuwlaagje zijn bedekt.
Het is bijna ongelooflijk dat de gevonden sporen verraden
dat hier eerst een gigantisch Romeins kamp gesitueerd is
geweest, vermoedelijk een legioenskamp dat diende als
aanvalskamp naar het Germaans gebied (en in 1940 juist
een tegenovergestelde functie moet hebben gehad). Dat
er sprake kan zijn van een legioensleger, is afgeleid uit de
vondsten van sporen van een bouwwerk ter grootte van
paleis Soestdijk. Ingekraste namen van Italiaanse en
Spaanse soldaten op aarden voorwerpen en veel andere
vondsten wijzen op de aanwezigheid van veel cavalerie.
Er zijn sporen blootgelegd van de aarden verdedigings-
wal (opgebouwd tussen houten palen) en daaromheen
één of twee grachten. Omstreeks het jaar 13 na Chr. is
het kamp verkleind. De aanvalstactiek van de Romeinen
veranderde en daarmee ook de opbouw van de kampen
en vooral ook de verdedigingswerken. De nieuwe kamp
indeling hield stand tot de Bataafse opstand van 69/70 na
Chr. Toen werden hier veel grotere kazernes gebouwd en
meer dan 6000 soldaten geherbergd. Ter ondersteuning
van de troepen ontstond even verderop een geheel
nieuwe wijk van burgerbewoning, met ambachtslieden,
winkels, herbergen en bordelen. Er is mij niet precies uit
gelegd waaruit dit laatste kon worden afgeleid.
De nieuwste vondsten op het Kops-plateau dateren van
een veel oudere periode, ruim 2 eeuwen voor Chr. Bij het
graven stuitte men op een merkwaardige verzameling
keistenen, die bij nader onderzoek fundamenten van
oude grafheuvels blijken te zijn. Dank zij de medewerking
van enkele ROB-medewerkers wordt een tipje van die
opgravingssluier vanonder het sneeuwbed getild en één
van de kringvormige kiezelsteenbedden zichtbaar ge
maakt. De vondsten zijn nog te pril om duidelijke conclu
sies te kunnen trekken, maar de opgemeten onderdelen
geven één van de medewerkers toch al voldoende infor
matie om een vrij nauwkeurige reconstructie te kunnen
vervaardigen van een crematie van ver voor onze jaar
telling.
De aanwezige ROB-landmeters leggen uit hoe ze hier
hun meetlijnenstructuur hebben gekozen en vastgelegd.
De projectleider maakt van de gelegenheid gebruik hen
alvast aan te wijzen welk stuk oude Romeinse weg aan de
noordelijke steilrand nog moet worden opgemeten. Aan
de zuidkant van het plateau toont de oprukkende bebou
wing van kapitale luxe bungalows aan dat er een nieuwe
periode aanbreekt voor het Kops-plateau, en illustreert
tegelijkertijd dat er haast moet worden gemaakt met het
onderzoek en de opmetingen, want aannemers en bou
wers hebben weinig geduld. En dat verklaart de para
doxale haast van de archeologen en de landmeters van
de ROB.
De laatste centimeter
Om een beter beeld van de oudheid mee te geven, neemt
de complete landmeetploeg (de drie Wimmen) mij mee
langs de oude Romeinse heirwegen van Nijmegen, via
Rhenen waar we het graf van Cunera links laten liggen
naar een gereconstrueerd graf in het Amerongse bos.
Daar is te zien welke interessante zaken een schijnbaar
onbelangrijk heuveltje middenin een bos kan verbergen
of (als je het onderzoekt) openbaren. In de dwarsdoorge-
sneden heuvel zie je het eeuwenoude bodemprofiel, een
skelet in de bodem en enkele karaffen die de dode zijn
meegegeven. Het riep bij mij de vraag op of de nage
streefde centimeter-nauwkeurigheid van de landmeters
hier nu echt zo noodzakelijk is. Voor mij mag Cunera best
een paar centimeter verder hebben gelegen.
Voor Cunera zelf blijkt dit inderdaad niet nodig, maar wel
voor de spijkers in haar kist, want de vindplaats daarvan,
driedimensionaal opgemeten en vastgelegd, leert de des
kundigen zeer veel over de bouw van haar graf en van
oude gebruiken.
Om dat goed te kunnen meten, moet de basismeetkun-
dige grondslag van de landmeters echt tot op centimeters
nauwkeurig zijn. Dat kan alleen als je beschikt over
moderne, nauwkeurige instrumenten en methoden, en
bekwaam personeel; bekwaam in het vakgebied van de
geodesie, maar ook in dat van de archeologie. En daar
van mag dit verhaal een getuigenis zijn.
Uitgewerkt DTM van de vliedberg.
NGT GEODESIA 94 - 2
79