ir. R. H. N. Haagmans, medewerker aan de Faculteit
der Geodesie, TU Delft, over satelliethoogtemeting
(altimetrie);
dr. Schumann, medewerker van Estec, over het testen
van de ERS1 -satelliet.
De studiemiddag werd geopend door ir. C. Nelis, vice-
voorzitter van de NVG.
Na een korte inleiding en uiteenzetting van het program
ma werd de studiemiddag begonnen met een visuele
presentatie van de ESA, die het dagelijks leven van
ruimtevaarders aan boord van de Space Shuttle en het
ruimtestation MIR toonde, alsmede de landing van het
Apollo ruimtevaartuig op de maan. Hier kwam hoofdzake
lijk naar voren dat de gewichtsloosheid verregaande ge
volgen heeft voor het dagelijks leven, de Russen mooi
gitaar kunnen spelen en de Amerikanen zelfs in gewichts-
loze toestand kunnen breakdancen.
Volgens prof. Rummel dacht de geodeet anno 1950 dat
het vakgebied wel uitgekristalliseerd was, immers op land
konden vrijwel alle metingen worden uitgevoerd en ver
werkt.
Door de technische ontwikkelingen in de elektronika en
het operationeel worden van satellieten werden nieuwe
impulsen gegeven aan het geodetisch vakgebied. De
allereerste satelliet, de Spoetnik, werd bijvoorbeeld ook
gebruikt om de afplatting van de aarde te bepalen.
De verrijking van de geodesie door satellieten komt naar
voren in vier punten:
door de hoogte waarop de satellieten vliegen, kan
over oceanen heen worden gemeten en is er onder
andere een bewijs gevonden voor de beweging van de
aardschollen;
het aardse gravitatieveld kan in kaart worden ge
bracht, waarmee de geoïde kan worden bepaald;
de baan van de satelliet kan worden gebruikt als refe-
rentievlak; hieruit kunnen variaties in daglengte en
poolbeweging worden afgeleid;
satellieten kunnen worden gebruikt als platform waar
aan andere instrumenten kunnen worden bevestigd,
zoals een altimeter.
In 1980 werd de satellietgeodesie naast wetenschappe
lijke doeleinden ook interessant voor de praktijk vanwege
het operationeel worden van GPS. Naast de huidige toe
passing van GPS in de fotogrammetrie, puntsbepaling en
navigatie schetste Rummel het gebruik van GPS in de
toekomst voor waterpassing.
In de figuur kunnen worden onderscheiden: orthometri-
sche hoogte H, geoïdehoogte N en geometrische hoogte
h; h wordt wereldwijd bepaald met GPS tot op 1 a 2 cm
nauwkeurig, terwijl H lokaal wordt bepaald met water
passing. Met gedetailleerde kennis van het zwaarte-
krachtsveld kan de geoïdehoogte N worden bepaald. Dit
vindt zijn toepassing in:
bepalen van orthometrische hoogten in gebieden
waar geen waterpasnetwerk voorhanden is;
koppelen van lokale hoogtesystemen voor het monito
ren van zeespiegelrijzing, in wereldwijd verband;
meten van het oceaanoppervlak waarmee de oceaan
stromingen kunnen worden bepaald; hierdoor kan de
geodesie bijdragen kan leveren aan vakgebieden als
fysische oceanografie en klimatologie.
Vervolgens verhaalde Rummel over de satellieten die een
nauwkeuriger zwaartekrachtsveld bepalen. Door het uit
stel van het ARISTOTELES-project leek dit voorlopig niet
aan de orde. Echter de toekomstige lancering van de
natuurkunde-satelliet STEP maakt alsnog een verbeterde
kennis van het aardse zwaartekrachtsveld mogelijk.
De titel van de voordracht van Haagmans luidde:Satel
liethoogtemeting: het oceaanoppervlak ais schakel tus
sen Geofysica, Geodesie en Oceanografie". Hem was
speciaal gevraagd iets te vertellen over de ERS-1 satel
liet. Deze satelliet is uitgerust met drie verschillende
sensoren, die de volgende gegevens verzamelen:
temperatuur van het zeeoppervlak, tot op een halve
graad Keivin nauwkeurig;
snelheid en richting van de wind;
vegetatie, vooral met betrekking tot de verschillende
seizoenen;
hoogte van de topografie, zowel op zee als op land.
Hieruit kan men dan bijvoorbeeld DTM's construeren.
Naast de ERS-1 satelliet bevindt zich thans nog een satel
liet, de TOPEX/POSEIDON, in de ruimte, die eveneens is
uitgerust met een altimeter. De precisie van de hoogte
meting ligt daarbij rond 5 cm. Deze precisie heeft alleen
betrekking op metingen van het oceaanoppervlak.
Hierna liet Haagmans zien dat, vergeleken met de tradi
tionele zwaartekrachtwaarnemingen op schepen, door
bijvoorbeeld Vening-Meinesz, de altimetrie belangrijke
voordelen heeft. Het is wereldwijd, in korte tijd wordt een
grote hoeveelheid gegevens verzameld, bovendien zijn
de waarnemingen homogeen verdeeld over de aarde en
zijn ze van dezelfde kwaliteit.
De gemiddelde zeehoogte, gecorrigeerd voor getijden
e.d., is ongeveer gelijk aan de geoïde (op 1 a 2 meter).
Deze geoïdehoogten corresponderen met massaversto
ringen in de aarde.
Vervolgens schetste hij het belang van deze meetge
gevens voor het gedetailleerd bepalen van oceaanstro
mingen. Deze stromingen worden veroorzaakt door wind,
lage en hoge drukgebieden, temperatuurverschillen,
zoutgehalte en aardrotatie. Uit logboeken zijn hoofdstro
mingen bekend met een stroomsnelheid van 2 3 m/s.
Naast deze hoofdstromingen onderscheidt men ook va
riabele stromingen, de zogenaamde eddy's, een soort
draaikolken van warm water, en zeer belangrijk voor het
92
NGT GEODESIA 94 2