voor de hand. In ons kikkerlandje kennen nagenoeg alle
grotere steden problemen die de stedelijke (economi
sche) structuur ondermijnen en waarbij enkel geconsta
teerd kan worden dat de (geitenwollensokken)aanpak uit
het (recente) verleden geen effect heeft gehad.
Dat sedert eind 1983 door de burgemeesters van de
grotere steden aandacht voor de binnenstedelijke proble
matiek gevraagd wordt, lijkt geen toeval. Dat er stemmen
opgaan om bij de komende coalitie-besprekingen zelfs
een bewindsman aan te stellen specifiek voor de binnen
steden, kan ook geen toeval genoemd worden. Juist onze
binnensteden zijn in de afgelopen jaren de dupe geweest
van een falend beleid waarbij ,,het ontkennen" belang
rijker was dan „adequaat en daadkrachtig optreden
tegen". Zelfs nu lijken diverse politici nog niet van de
noodzaak doordrongen.
Op basis van de positieve bijval vanuit de deelnemende
landen over juist deze problematiek is, zonder de overige
aandachtsgebieden van commissie 8 uit het oog te verlie
zen, vanuit Nederland de fundering gelegd voor bredere
commissie 8 activiteiten. Gesteund door voorbeelden van
probleemwijken is tijdens de PC-meeting eind 1992 te
Madrid een internationale werkgroep ingesteld met als
taak onderzoek te doen naar praktische instrumenten die
kunnen bijdragen tot het oplossen van (de) problemen.
Dit vanuit een planologisch-geodetische achtergrond. Dat
juist de geodeet met zijn specifieke kennis op een breed
vlak hierbij een rol kan spelen, wordt door de deelnemen
de landen benadrukt!
Vanuit de werkgroep met als deelnemende landen Duits
land (Oost en West!), Engeland, Maleisië en Nederland
als voorzitter, is een resolutie voorgesteld welke gepre
senteerd wordt op het congres van Melbourne (maart
1994). Daarnaast hebben de deelnemende landen elk in
hun congres-bijdrage gemeenschappelijke elementen
hierover in hun inleiding opgenomen.
Bij een Melbourne-resolutie alleen zal het niet blijven!
September van dit jaar wordt in Budapest (Hongarije) een
workshop gehouden met als centraal thema de „move"
die de Oostbloklanden moeten maken richting de meer
marktgerichte benadering. Dat hierbij tevens de aandacht
komt te liggen op de problemen in bepaalde (bekende)
wijken in de Oostbloklanden, ligt voor de hand. De werk
groep zal haar resultaat in 1997 op een internationale
workshop presenteren, die in Nederland gehouden zal
worden.
Opvallend is, dat in landen als Engeland en Duitsland
geodetische bedrijven dergelijke processen aangrijpen
om hun marktpositie uit te breiden of juist te verstevigen.
Des te opmerkelijker is het, dat in een land als Nederland
de „geodetische wereld" zich meer druk lijkt te maken of
„dergelijke processen" wel binnen de geodesie thuis
horen, terwijl men aan de andere kant merkt dat de werk
gelegenheid op de meer traditionele fronten sterk aan het
afbrokkelen is!
Juist de geodeet met zijn specifieke kennis op een breed
terrein kan bij dergelijke (binnenstedelijke) processen
een prominente rol opeisen. Juist nu, wanneer blijkt dat
de aandacht hiervoor internationaal toeneemt, dient de
„geodesie-wereld" zich niet bezig te houden met de
vraag „of dit nog wel geodesie is", maar meer met de uit
daging hoe binnen het vakgebied van de geodesie deze
kansen aangegrepen kunnen worden om studenten op te
leiden voor een baan in deze problematiek!
Net zoals bij een commercieel bedrijf dient ook een
onderwijsinstelling „oor" te hebben voor een (vernieuw-
NGT GEODESIA 94 - 3
de) vraag uit de markt. Juist dat is de taak van een onder
wijsinstelling niet een nieuw werkveld negeren, maar het
oppakken van nieuwe kansen en nieuwe mogelijkheden.
Dit uiteraard binnen de geodesie, maar dan niet die geo
desie waarbij een „vernauwde en verkrampte" omschrij
ving van het bijbehorende vakgebied hoort!
Paul Lohmann
Nadere informatie over de activiteiten van commissie 8:
telefoon 070-3548154.
TU DELFT
De afstudeerscripties van de TU Delft, Faculteit der Geodesie,
zijn te leen bij de bibliotheek, Thijsseweg 112629 JA Delft. Tele
foon 015 - 782560 of 782568.
A. E. Bollweg
ALTIMETER DATA PROCESSING AND SEA SURFACE
TOPOGRAPHY
(Afstudeerdatum: 17-9-1993)
In dit afstudeeronderzoek is met behulp van Geosat-altimeterwaar
nemingen gekeken naar de tijdsafhankelijke variaties van de snel
heden van het oppervlaktewater in alle oceanen tussen +60° en
-60° breedtegraad.
Met het geostrofische evenwicht worden de snelheden op een regu
lier 1 x 1 grid berekend met behulp van kleinste kwadratencolloca-
tie. Hiervoor gebruikt men een tijdserie van één jaar waarnemingen
op alle kruispunten van de groundtracks. Uit de tijdsafhankelijke
geostrofische snelheden kunnen de horizontale „eddy fluxen" wor
den berekend. Deze fluxen geven de variabiliteit van de snelheden
van het oceaanoppervlak weer, gemiddeld over de waarnemings
periode. Deze fluxen zijn het grootst in de „western boundary cur
rents", zoals in de Golfstroom, Agulhas en de Kuroshio.
Bij de gebruikte interpolatiemethode, collocatie, is de keuze van de
covariantiefunctie van belang voor het geïnterpoleerde signaal. Het
grote voordeel van collocatie is de mogelijkheid om de precisie van
de geschatte grootheden te berekenen. De variantie van de snel
heden zijn klein op hogere breedtegraden en nemen exponentieel
toe naar de evenaar. Op de evenaar geldt het geostrofisch evenwicht
niet meer; dit wordt veroorzaakt door de Coriolis-parameter.
HOGESCHOOL UTRECHT
De afstudeerscripties 1992 - 1993 van de HU, opleiding Geo
desie, zijn schriftelijk op te vragen bij ing. H. Jongbloed, Vondel
laan 2, 3521 GD Utrecht. Kosten: t 7,50 per scriptie.
J. A. H. M. Bones
P. J. M. Bakhuizen
CONTROLEMETING IN HET FRANK-SYSTEEM
Op de TU Delft heeft men naar aanleiding van een idee van prof. dr.
ir. M. J. M. Bogaerts een vastgoedinformatiesysteem ontwikkeld, het
FRANK-systeem. Kenmerkend zijn de terrestrische opnamen, die
met behulp van een fish-eye lens worden gemaakt.
Om de nauwkeurigheid en de meest ideale meetprocedure te kun
nen achterhalen, zou in eerste instantie de uitvoer van FRAfclK
worden vergeleken met die van een tachymetrische meting. Om een
goede vergelijking te kunnen uitvoeren, is deze meting driedimensio
naal uitgevoerd en vereffend in het 3D-vereffeningspakket MOVE3
van Osiris.
Doordat er op dat moment nog problemen waren met het scannen
van de fish-eye foto's, kon de vergelijking niet doorgaan. Besloten
werd het onderzoek te richten op voornamelijk het scange
deelte van hét FRANK-systeem. Het grootste probleem van de scan
ner was het bepalen van de inwendige oriëntering. Dit kon tijdelijk
worden opgelost door een aanpassing in de programmatuur. In het
programma is namelijk een extra functie geïmplementeerd, waarmee
de inwendige oriëntering handmatig te bepalen is.
De hierna verkregen coördinaten zijn weer vergeleken met de coördi
naten van de ijkbasis. Uit de te grote verschillen kon worden gecon
cludeerd dat het eerder gevonden probleem niet het enige was. Na
143