Als we IT willen gebruiken om gegevensbanken op te zetten, waaruit we met behulp van de computer leesbare groepen gegevens kunnen opvragen voor computer- en analytische doeleinden, vindt er een fundamentele ver andering plaats. De structuur en het karakter van de geo- informatie moeten exact worden gedefinieerd, omdat kartografische informatie niet op die manier in de compu ter kan worden bewaard voor kwantitatieve toepassingen. De verschillen tussen geografische informatie en andere informatie zijn de geometrische en tijdsbestanddelen. Deze bestanddelen zijn beide verbonden met het attribu tief bestanddeel, leder object kan op die manier worden gedefinieerd. Het object kan bijvoorbeeld een straat zijn, waarvan de positie wordt gedefinieerd als lijn (geo metrisch) met „snelweg" als attribuut. Die gegevens zijn geldig op een bepaalde datum (tijd). ATTRIBUTE DATA OBJECT TIME DATA GEOMETRIC DATA Fig. 3. Definitie van het object. Dit specifieke gebruik van IT voor de definitie, het be waren, verwerken en gebruiken van geo-informatie heeft geleid tot de introductie van het concept van „geo- informatica" („geoinformatics"), samengesteld uit de woorden geo-informatie en informatica. Geo-informatica is de discipline die de structuur en het karakter van geo grafische informatie bestudeert en verwoordt, evenals de manieren waarop informatie wordt vastgelegd, de classifi catie, kwalificatie, het bewaren, de analyse, visualisering en verspreiding, maar ook de infrastructuur, met ais doei het bevorderen van het optimaal gebruik ervan. De infra structuur van geo-informatie, zoals weergegeven in fig. 3, vormt door de introductie van IT de infrastructuur van geo-informatica. In fig. 4 zien we aan de linkerkant de basis voor de defini tie van de structuur en het karakter van geo-informatie. Aan de rechterkant bevindt zich de gebruiker, die in wisselwerking staat met de gegevensbanken door middel van de geo-informaticaserver. Die server controleert de ordening van de programmatuur en apparatuur van het computersysteem, de communicatieverbindingen en -richtlijnen, en de vele technische, juridische en financië le protocollen die de integriteit van de toegang en het ge bruik van de gegevensbank beheren. Beslissers hebben niet meer, maar juist minder informa tie nodig, die echter wel beter bruikbaar is. Dit complexe, op de praktijk geënte proces van vereenvoudiging en ver mindering wordt gewoonlijk generalisatie genoemd. Het formuleren van dit proces speelt een belangrijke rol in het ontwikkelen van de geo-informatietheorie, met enorme praktische gevolgen. In veel toepassingen kan dezelfde geometrie worden toegepast bij de definitie van ver schillende objecten. Wegen, stromen en watermassa's vormen natuurlijke begrenzingen van fysieke objecten zo als vegetatie, bodembedekking of in feite administratieve en grondbezitbeperkingen. Dit suggereert dat deze geometrische informatie gelijk moet worden verdeeld tussen de servers van de verschil lende gegevensbanken en een fundamentele topogra fische gegevensbank en hun onderlinge verbinding, zo als weergegeven in fig. 5. Het is nuttig het model in deze figuur te beschouwen als een aantal subject-georiënteerde infrastructuren van geo- informatie die, door correct gebruik van verbindingen en gegevensrichtlijnen, met elkaar in verband kunnen wor den gebracht door hun respectievelijke server. Dit model geeft een beeld weer van de complexiteit van deze infra structuur. Het model in fig. 5 is van een geheel andere orde dan de relatief ongecompliceerde infrastructuur zo als weergegeven in fig. 1. Dit komt door het grote aantal gegevens en informatietypen, het feit dat deze allemaal afhankelijk zijn van vaste classificatie-taxonomieën en doordat de geografische positie van die gegevens uniek is. Nu de vraag naar betaalbare, snelle geo-informatiepro- dukten steeds dringender wordt, moeten we niet ontmoe digd raken door de noodzaak tot complexiteit bij de eerste fase van de ontwikkeling van dit model. Dit betekent dat we in de toekomst gebruik moeten maken van gemengde combinaties van analoge en digitale technologie, „hard copy" en digitale remote sensing-resultaten, manuele en digitale „overlay", enz. We kunnen natuurlijk niet verwachten dat alle gebruikers de onbewerkte of ook de gedetailleerde gegevens kun nen gebruiken. De meeste beslissers klagen al dat er te veel feiten beschikbaar zijn, hetgeen leidt tot een „sta tistics quo". In dat opzicht is de volgende opmerking van Vincent Barabba [2] de moeite waard,,De kwaliteit van het oordeel over een vraag die wordt gesteld vóór de gegevensverzameling, is de belangrijkste determinant voor de kwaliteit van het oordeel nadat de gegevens zijn verzameld". We moeten daarom waarschijnlijk verschil lende bruikbaarheids- en generalisatieniveaus aanbren gen in de enorme gegevensbanken en de stortvloed aan gegevens die remote sensing-technieken nu opleveren, voordat we ze in de praktijk kunnen gebruiken. We moe ten beginnen met het uitsluiten van irrelevante informatie en het erkennen van de observatie van Churchman [3], waarin hij het volgende beweert: Informatie vinden we bij de gebruiker, en niet door gegevensverzameling. Het is belangrijk hoe de gebruiker reageert op de verzameling van gegevens". Er bestaat echter wel enig gevaar dat dit geo-informatica- model te zeer de nadruk legt op de technologie zelf. Gedurende de laatste tien jaar waren we te zeer bezig met het vermogen van de technologie om gegevens effi ciënter te verwerken en weer te geven. Dat vermogen is tegenwoordig schrikbarend groot, en wat betreft het ver werken van de gegevens kunnen we door de vooruitgang in nieuwe computertechnieken nog efficiëntere en betere bewaarmethoden verwachten. Door deze ontwikkelingen, alle puur technisch van aard, moeten wij onze veronder stellingen over het vermogen van de laatste technologie- Fig. 4. Infrastructuur van geo-informatica. 116 DATA INPUT DATA BANK GCOMETHIC DATA OBJECT [<C^ TIME DATA THEMATIC DATA NGT GEODESIA 94 - 3

Digitale Tijdschriftenarchief Stichting De Hollandse Cirkel en Geo Informatie Nederland

(NGT) Geodesia | 1994 | | pagina 4