Strategieën in de praktijk SERVER (HYDROLOGY) E3 HYDROLOGY DATABASE USER TOPO DATABASE SERVER (TOPO) SERVER (SOILS) SOILS DATABASE USER Fig. 5. Netwerk van subject-georiënteerde infrastructuren van geo- informatie. generatie blijven bijstellen. Gelukkig zie ik dat de aan dacht wordt verlegd naar de inhoud van de gegevens, en naar de aard van de analyseresultaten die de besluit vorming zouden moeten ondersteunen. Dit betekent bij voorbeeld dat een geo-informatica infrastructuur niet kan worden toegepast zonder onder woorden te brengen hoe gebruiksklaar de informatie is. Europese gegevensban ken die bijvoorbeeld geo-informatie over flora bevatten, moeten refereren aan het rangschikkingssysteem en de methode van vegetatieclassificatie die is gebruikt, zodat de gebruiker niet wordt verrast als de gegevens niet ge schikt blijken. De systemen moeten zo gebruikersvrien delijk zijn dat, door te informeren bij de gebruiker, dat soort waarschuwingen kan worden opgemaakt uit de infrastructuur. Op die manier wordt de gebruikersgroep voorzichtiger en ontstaat er een soort respect voor infor matie, een zogenaamde cultuur van verantwoordelijk in- formatiegebruik. Deze gedachtengang houdt in dat gegevensbanksyste men niet alleen op een voorspelbare en effectieve manier de inhoud moeten kunnen kwalificeren, zodat de gebrui ker de bruikbaarheid kan bepalen, maar ook een aantal bruikbaarheidsniveaus moet bevatten waardoor de ge bruiker de inhoud op een efficiënte manier kan gebruiken zonder te worden overspoeld. Dit is een waardevol toe passingsgebied voor elektronische atlassen. Dat het wensbeeld van een netwerk van geo-informatica infrastructuren geen fata morgana is, bewijst het feit dat de particuliere sector de rentabiliteit van gedeelde geo- informatica infrastructuren onderzoekt. Oliemaatschap pijen bijvoorbeeld overwegen hun concurrentiepositie en ontdekken dat hun duurste menselijke hulpbronnen, na melijk geofysici en geologen, zo'n 60% van hun tijd besteden aan het zoeken naar gegevens en slechts 18% van hun tijd iets nuttigs doen met die gegevens. De con clusie moet zijn dat zij een infrastructuur moeten toe passen, waardoor er meer tijd aan het laatste en minder tijd aan het eerste wordt besteed. Dit bleek echter finan cieel niet haalbaar voor ieder afzonderlijk bedrijf. Om die reden is er nu een aparte onderneming in het leven ge roepen om een geo-informatica server op te zetten en te implementeren. In de server worden alle gegevens van oliemaatschappijen samengevoegd. De gegevens zijn tegen een bepaalde prijs door iedereen op te vragen. De investeringen vooraf zijn nog steeds enorm, maar het rendement is tegenwoordig veel hoger. In de olie industrie, waar men onderling altijd zeer bezitterig en terughoudend is geweest wat betreft gegevens over olie bronnen, betekent het toevertrouwen van die gegevens aan een informatiebedrijf een belangrijke verandering in de cultuur. Langzaam maar zeker worden geo-informatie infrastruc turen opgezet en in de praktijk toegepast. Een opmerke lijk gegeven is dat de particuliere sector hiertoe meer initiatief toont dan de overheidssector. Het ligt daarom in de lijn der verwachting dat de overheid uiteindelijk part ner en aandeelhouder wordt in het netwerk van geo- informatie infrastructuren. In ruil voor gegevens en infor matie gebruiken de overheden de gecombineerde in formatie uit de infrastructuur voor eigen doeleinden. De overheid is niet langer de enige of belangrijkste belang hebbende, een ontwikkeling die tegelijkertijd bemoe digend en ontnuchterend is, en waaruit blijkt dat het streven naar optimaal gebruik van GIS/LIS, vooral ter ondersteuning van de besluitvorming op overheids niveau, een enorme uitdaging is op de lange termijn, op wetenschappelijk, technisch en inter-institutioneel ge bied. Of we slagen in dit streven, zal afhangen van welover wogen organisatorische veranderingen en veranderingen in bestaande institutionele verhoudingen, in het mandaat van organisaties, maar ook in de beschikbaarheid en nauwkeurigheid van de ondersteunende technologie in iedere situatie. Ik geloof daarom dat het meervoudig gebruik van geo-informatie binnen een netwerk en het gebruik van het concept van de eerder beschreven geo- informatica infrastructuur een nuttig streven is naar duur zame en efficiënte toegang tot en gebruik van geo- informatie op de lange termijn. Geo-informatietheorie De definitie van geo-informatica maakt in essentie de behoefte duidelijk aan een consistente geografische informatietheorie, die los staat van de inhoud van de informatie. Zo'n theorie moet de structuur en het karakter van geo-informatie op een algemene manier omschrijven, en moet het mogelijk maken om geografische objecten en hun toepassing, dat wil zeggen hun context-afhankelijkheid, ondubbelzinnig onder woorden te brengen. Ik verwacht dat vanuit de bestaande analoge organisato rische en institutionele situatie op de lange termijn collec tieve stappen zullen worden ondernomen om de beoogde doelstellingen te bereiken. Om daarin te slagen, moeten er veranderingen komen in bepaalde institutionele ver houdingen. We moeten niet huiverig staan ten opzichte van organisatorische en institutionele maatregelen ter ondersteuning van het model voor een geo-informatie in frastructuur. Dat laatste kan echter wel aanleiding geven tot het ontstaan van een strijd tussen de huidige machts- en institutionele structuren en de nieuw te ontwikkelen structuren. Als voorbeeld kijken we naar de nationale landmeetkundige en karteringsinstituten. Recentelijk wa ren zij nog onbedreigde bolwerken op het gebied van landmeten en de produktie van kaarten, en waren ze in het bezit van een monopolie op het gebied van technolo gie die werd ingezet in lange produktieketens om een standaard aanbod van produkten te produceren en te publiceren. Een gunstige ontwikkeling van de verkoop cijfers en het vergroten van de markt had normaal gesproken geen prioriteit: kwaliteit was belangrijker dan eigenbelang. Een zelfde situatie deed zich voor bij natio nale geologische en bodemkarteringsinstituten, en bij veel andere soortgelijke instituten. Toen IT vervolgens het produktieproces integreerde, met belangrijke gevolgen voor het mandaat van de instituten en hun organisatievorm, kregen ook niet-landmeters, NGT GEODESIA 94 - 3 117

Digitale Tijdschriftenarchief Stichting De Hollandse Cirkel en Geo Informatie Nederland

(NGT) Geodesia | 1994 | | pagina 5