5 0Q Rogaland 1
13/11/32
D
l 9: «in
on lois
o I1ei<jht
i ii3d id: '15
OLl - noga 1 ami 1
13/11/32
Fig. 3. Tijdserie van met DGPS waargenomen
positie. Afstand Noorwegen - Zuid-
Enge land (700 km). Alleen de hoogte-
fout overschrijdt 4 m.
Sinds 1993 werkt men ook aan Wide Area DGPS
(WADGPS), voor toepassingen over duizenden kilo
meters. In real-time worden hierbij correcties aan de
SV-banen en atmosferische modellen berekend en radio
grafisch overgezonden naar de gebruikers.
Doppler- en phase-aiding
Omstreeks 1984 bleek dat het ruisniveau in de pseudo-
afstanden aanzienlijk kon worden teruggebracht door ge
bruik te maken van Doppler-metingen. Hiermee kunnen
afstandswijzigingen van centimeters worden bepaald. Dit
maakt het mogelijk om opeenvolgende codemetingen
aan elkaar te koppelen en zo een middeling uit te voeren
(fig. 4). Het gevolg is een veel geringere spreiding in de
resultaten. Met de opkomst van (geïntegreerde) fase-
metende ontvangers ging de naam over in phase-
aiding". Omdat de ionosfeer de fase anders beïnvloedt
dan de code, mag men deze middeling niet over al te
lange perioden uitvoeren.
Fasemeting op de draaggolf
Hierna wordt met fase steeds bedoeld de fase van de
draaggolf; sommige publikaties duiden codemetingen
aan met de benaming ,,het meten van de fase van de
code"
Fasemeting is voor de geodesie de belangrijkste meet
methode. De resolutie is beter dan een honderdste van
de golflengte (1 a 2 mm). Er is echter een extra complica
tie. Dezelfde fase herhaalt zich elke golflengte en opeen
volgende hele golven zijn niet van elkaar te onderschei
den. Hoewel we dus veranderingen in de afstand heel
nauwkeurig kunnen meten, is de bepaling van het aantal
hele golflengten een probleem. Moest men voor de code
naar minstens vier SVs meten om ook de klokfout van de
ontvanger op te lossen, voor fase komen daar dus nog
onbekenden bij, namelijk voor elke SV het aantal hele
golflengten, de zogenaamde „cycle ambiguity". Dus per
waarneming (per epoch) zijn er evenveel onbekenden als
satellieten plus de geografische breedte en lengte en de
hoogte. Men kan daarom niet met één epoch volstaan.
Bovendien moet de satellietgeometrie zich gedurende de
waarnemingsperiode voldoende wijzigen, anders zijn de
waarnemingen afhankelijk.
Deze wijziging in de geometrie komt tot stand door de
omloop van de satellieten in hun baan. Dus hoe langer
men waarneemt, des te beter. Voor een lange (>50 km)
basislijn dat is de vector tussen een bekend en een
onbekend punt meet men gedurende 1 a 2 uur om een
nauwkeurigheid van ongeveer 1 1 miljoen te verkrijgen.
Voor kortere basislijnen kan men met een kortere meet-
duur volstaan, vooral nu er vaak zeven of meer SVs
beschikbaar zijn en de programmatuur aanzienlijk is ver
beterd.
Double differencing
In de literatuur zal men het begrip Double Differencing
(DD) vaak tegenkomen. Het houdt in dat men waarnemin
gen op onderstaande twee manieren van elkaar aftrekt
om bepaalde foutenbronnen te elimineren:
aftrekken van metingen naar twee SVs op één station
elimineert fouten die per station gelijk zijn voor die
SVs. Dat zijn voornamelijk fouten in de klok van de
ontvanger;
aftrekken van metingen naar één SV vanaf twee sta
tions elimineert grotendeels de satelliet-afhankelijke
fouten, voornamelijk die in de positie en de klok. Maar
Afstand uit code
Afstandwijziging uit fase
Tijd-as
Fig. 4. Phase-aiding verkleint meetruis. Codemetingen worden
geëxtrapoleerd met fasemetingen en gemiddeld met nieuwe
metingen.
NGT GEODESIA 94 - 4
181