Roeden °3».°10 y Een Fries landmeter, werkzaam in een ruilverkaveling, merkte eens tijdens een spannend gesprek met een belanghebbende op dat het Kadaster met vele maten mat. Met een variant hierop zou men kunnen zeggen dat in de tijd waarin het hiervoor geschrevene handelt, er met vele soorten roeden werd gemeten. Immers iedere regio had zijn eigen roede (fig. 3). Het gaat te ver om een uitputtend verhaal over de roede te schrijven, maar toch is het zinvol er een paar woorden aan te wijden. In het proces-verbaal van Dekema wordt niet vermeld welke soort roede is gebruikt. Uit verklaringen aangaande een andere kwestie de dato 31 oktober 1595, gedaan door de landmeters Paulus Sijmens, Cornelis Aedgerszn en Pieter Dirckzn, blijkt dat zij bij metingen in Leeuwarde- radeel ,,de Keyzers ofte Coenicksroede" hebben ge bruikt. Zij beweren dat deze roede ook zou zijn gebruikt bij de metingen in het ingepolderde Bildt. Deze konings roede zou volgens hun zeggen hebben gestaan in de muur van de Saecklemastins in Leeuwarden op de hoek van de Grote en Kleine Kerkstraat. Volgens de Ency clopedie van Friesland had de koningsroede een lengte van 3,91278 meter. De roede was verdeeld in twaalf voe ten en iedere voet weer onderverdeeld in twaalf duimen. Uit een koopakte van 1619, waarbij I6V2 roeden Bergu- merveen worden overgedragen, lezen we dat de breedte- maat wordt uitgedrukt „als nae Coningsroede". Er zou dus wat voor te zeggen zijn dat deze „standaardroede" ook zou zijn gebruikt bij de metingen van Dekema's land meters in 1564/1565. Maar bij de verkoop van een kwart van ongeveer I6V2 roeden Bergumerveen op 16 maart 1605 (hetzelfde veen als in 1619) wordt bepaald dat het verkochte per roede wordt verrekend aldus: ,,bij bergu- merroede, yder roede van twalyff voeten te meten tot oosten van copers". Deze kopers zijn Timen Roeloffs en Gerryt Coenes. Dat deze meting ook daadwerkelijk heeft plaatsgevonden, blijkt uit een verklaring van een ons onbekend 's Landtschaps en 's Hofs van Vrieslandts geadmiteerde geometer" van 2 april 1605. Zijn naam is onbekend, omdat de handtekening niet gemakkelijk lees baar is. Hij verklaart dat hij „met de Bergerroede (lees Bergumer- roede), corter als Cooninxroede zijnde een voet en vier duimen" de ruim I6V2 roeden veen heeft opgemeten, zoals blijkt uit: „Dit veen met seeckere gruppeiafgescheiden zijnde ick op twee plaatsen winkeirecht van de oosterse greppel tot de westerse hebbe overgemeet. Ende hebbe alsoo 't halve veen op beide plaatsen bevonden breet te wesen zestien roeden ende vierdehalf voet 31/2 voet)". Tenslotte verklaart hij van notaris Nijenhuis ontvangen te hebben ter oorsaack der meetinge de somma van drie carolusguldensin deze tijd een bedrag van ongeveer driehonderd gulden. De opmerking dat het veen is afgescheiden met een gruppei, duidt er mijns inziens op dat Adriaan van Cronenburch na 1565 zijn opdracht om de eerst met palen verzekerde grenzen te vervangen door te graven greppels, naar behoren heeft uitgevoerd. Uit de ver klaring van onze 16e eeuwse collega blijkt dus dat de Bergumerroede ook wel in het Bergumerveen is gebruikt. Kortom, er is met de Bergumer- alsook met de konings roede gemeten. Maar, zoals eerder is geschreven, is dat niet verwonderlijk, omdat iedere regio zijn eigen roede had. 270 Tenslotte nog iets over de vermelding van breedtematen in middeleeuwse oorkonden. De breedte van het ver kochte wordt daarin vaak uitgedrukt in „jerden" of „mollen". Gelet op overeenkomstige breedten kunnen we hiervoor zonder twijfel „roeden" lezen. Na het schrijven van deze artikelen heb ik de indruk gekregen dat in een betrekkelijk kort tijdsbestek, zo om trent 1600, er toch een aantal landmeetkundige activitei ten kunnen worden beschreven. Dat van deze activiteiten enkele archiefstukken bewaard zijn gebleven en dat het gebeuren zich afspeelt in een betrekkelijk klein gebied van enkele vierkante kilometers, zou er weieens op kun nen wijzen dat vroeger veel meer landmeetkundige werk zaamheden zijn uitgevoerd dan wij kunnen vermoeden. En dat terwijl de Franeker Hogeschool pas in 1585 werd opgericht, zodat er pas na dat jaar een opleiding voor landmeters kwam. Het landmeten en kaartenmaken hebben na de beschre ven gebeurtenissen zeker in deze regio niet stilgestaan. Metingen vonden plaats ten behoeve van de bekende Schotanus-atlassen in de 17e eeuw. Kadastrale kaarten werden al vrij spoedig na de Franse overheersing ge maakt, gelet op de Franstalige namen. De topografische kaart van dit gebied verscheen in het midden van de vorige eeuw. Verder is het aardig te vermelden dat een huidig Tweede Kamer-lid in de zestiger jaren in deze omgeving zijn eerste veldwerken schetste. 039^73 039.068 Q39069 0*0. Fig. 4. Opstrekkende verkaveling na ruilverkaveling. Tenslotte: tijdens het schrijven van dit artikel vond in Bergum de terinzagelegging plaats van het plan van toe deling van de ruilverkaveling Tietjerksteradeel. De kavel- kaarten werden uit de GBKN's vervaardigd met behulp van Fingis. En om met Quatre Bras te eindigen: in fig. 4 is een fragment van de kavelkaart van dit gebied afge drukt. Hieruit blijkt dat ook na de ruilverkaveling het kavelpatroon van opstrekkende kavels is gehandhaafd. Literatuur 1Bydragen ta Pleatslike Skiednis III. Fryske Akademy, Ljouwert 1990. 2. Ouaclappen. Rijksarchief Friesland, Leeuwarden. NGT GEODESIA 94 6

Digitale Tijdschriftenarchief Stichting De Hollandse Cirkel en Geo Informatie Nederland

(NGT) Geodesia | 1994 | | pagina 10