Resultaten Verwerking van de metingen Bij de verwerking van de metingen is zoveel mogelijk de in de praktijk gangbare methode gebruikt. Allereerst zijn de GPS-fasemetingen verwerkt per basislijn. Daarna zijn de coördinaten van alle opstelpunten afzonderlijk met behulp van een netwerkvereffeningsprogramma uit de basislijnen berekend. Verwerking van de fasemetingen tot basislijnen De fasemetingen op de L1-draaggolf zijn per basislijn verwerkt met behulp van Trimble-programmatuur. De metingen van de vier ontvangers in een sessie zijn niet in één keer vereffend. Hierdoor wordt bij de vereffening van de basislijnen de correlatie tussen basislijnen uit één sessie verwaarloosd. De verwerking van de fasemetingen resulteert in een schatting van drie coördinaatcomponen ten (AX, AY, AZ) per basislijn. Deze schatting komt tot stand na verwijdering van cycle-slips en de bepaling van fase-meerduidigheden. Als resultaat van de vereffening van de fasemetingen heeft men naast de drie basislijn componenten (coördinaatverschillen tussen de opstel- punten en de GPS-kernnetpunten in het geocentrische WGS84-stelsel) de beschikking over de bijbehorende 3x3 covariantiematrix van de basislijncomponenten. 3 Basislijn Kernnetpunt (bekend) Q Transformatie uit 1 kernnetpunt O Aansluiting aan 3 kernnetpunten Aansluiting aan 4 kernnetpunten Fig. 2. Gebruikte meetopzetten voor het bepalen van de coördina ten van een opstelpunt, waarbij gebruik wordt gemaakt van gegeven coördinaten van een opstelpunt. Berekening van de coördinaten van de opstelpunten Bij de verwerking zijn de coördinaten van de opstel punten op twee verschillende manieren bepaald (fig. 2): met behulp van een transformatie. De coördinaten van de opstelpunten kunnen uitgaande van de gegeven coördinaten van de kernnetpunten worden be rekend met behulp van een enkele basislijn en gepu bliceerde transformatieparameters tussen WGS84 en RD; met behulp van aansluiting. Een spin van basislijnen naar een kernnetpunt wordt in een vereffening aan gesloten aan drie of vier in coördinaten bekende GPS- kernnetpunten. Voor de bepaling van de coördinaten van de opstelpunten is gebruik gemaakt van de SCAN-3 programmatuur die bij het LGR in ontwikkeling is. Waarnemingsgrootheden zijn de basislijncomponenten in het WGS84-stelsel. De coör- 266 dinaten van de kernnetpunten worden bekend (niet- stochastisch) verondersteld. Onbekenden zijn de coördi naten van de opstelpunten en bij het uitvoeren van de aansluitingsvereffening additioneel vier transformatie parameters van het RD- naar het WGS84-stelsel (drie rotaties en een schaalfactor). Omdat wordt gewerkt met coördinaatverschillen, zijn er geen onbekende translatie parameters. De relatie tussen deze stelsels wordt uitvoe rig beschreven in [5]. Voor de berekening van de coördi naten van de opstelpunten met een transformatie hoeft geen vereffening te worden uitgevoerd. De berekening met behulp van een transformatie heeft geen overtallig- heid. Bij een aansluiting aan drie of vier kernnetpunten wordt een zogenaamde pseudo- kleinste-kwadraten aan sluitingsvereffening uitgevoerd (de coördinaten van de kernnetpunten worden vastgehouden). De overtalligheid bij aansluiting aan drie of vier kernnetpunten is respectie velijk twee en vijf. Kansmodel van de basislijnen De keuze van het kansmodel is niet zozeer van belang voor de coördinaatberekening (en dus voor de analyse van de resultaten van deze proef), maar des te meer voor de beschrijving van de precisie van de geschatte coördi naten, de toetsing en de daaraan gerelateerde kwaliteits beschrijving van GPS-netwerken. In het algemeen is een goed kansmodel zeer belangrijk, maar voor de beperkte doelstelling van deze proef is dat minder essentieel. Het is een ervaringsfeit dat de variantiematrices van basis lijnen berekend door commerciële GPS-programma's veelal te optimistisch zijn. Dit wordt voornamelijk veroor zaakt door het foutloos veronderstellen van de satelliet- banen. De correlatie tussen de componenten van een basislijn wordt doorgaans wel goed weergegeven. Dit is de reden dat de RD de variantiematrices uit de basislijn- programmatuur zodanig schaalt dat de standaardafwij king van de lengte van de basislijn gelijk wordt aan 2 mm 2 mm/km. Deze schaling is ook gebruikt in deze berekeningen, hoewel de vereffeningsresultaten op een betere precisie duiden. Voor de coördinaatberekening is de correlatie tussen de basislijnen in één sessie ver waarloosd. Vanuit elk opstelpunt zijn basislijnen bepaald naar vier kernnetpunten. Elke basislijn is tweemaal bepaald en dus kan men achtmaal de coördinaten van een opstelpunt met behulp van een transformatie berekenen. Daarnaast kan men tweemaal aansluiten aan vier kernnetpunten. Bij aansluiting aan drie kernnetpunten zijn er acht mogelijk heden. In totaal zijn er per opstelpunt 8 8 2 18 op lossingen berekend. De verschillende opties worden geïl lustreerd in fig. 2. Omdat van alle opstelpunten de RD-coördinaten bekend zijn, kunnen de berekende coördinaten worden verge leken met de gepubliceerde coördinaten. De verschillen van de berekende oplossing ten opzichte van de gepubli ceerde RD-coördinaten zijn per opstelpunt gegeven in fig. 3. De verschillen zijn per coördinaatcomponent afge rond op hele centimeters. Doordat sommige oplossingen samenvallen, zijn in de figuren niet alle achttien oplossin gen afzonderlijk te zien. Uit de figuren volgt direct: de verschillen tussen de berekende posities uit trans formaties en aansluitingen zijn klein; NGT GEODESIA 94 - 6

Digitale Tijdschriftenarchief Stichting De Hollandse Cirkel en Geo Informatie Nederland

(NGT) Geodesia | 1994 | | pagina 6