toe beginnen aen den groten eyckenboom staende op de wal van (de) sloot
lopende lanx 't heem daer eenen (Sjouck) Fockes op plach te woonen ende
nu eenen Lambert op woent ende laten annotatie oft verclaringe doen hoe
verre de selve ostwerts soude comen te leggen.
Item te vernemen hoe veel roetalen dat er zij tusschen het vuytkomen van den
set ven rainge ende het leggen ofte strecken van voorschreven Wimersma-
swettegelijck die nu ter tijt leyt 't weten vuyt den zuyden int noord anderhalff
streeck ten westen".
De laatste opdracht gaat wat verder dan het speuren naar de ligging van oude
grenzen. Voor deze opdracht zijn andere kwaliteiten nodig dan pure kennis
van landmeetkunde.
Detective-kwaliteiten zijn voor het uitvoeren van deze opdracht onontbeerlijk,
hetgeen blijkt uit de volgende tekst:
,,ltem oft die paelen van wimersmazwette ende oock die paelen van enge
zwette 't anderen tijden op andere plaetsen gestaen hebben dan waerse nu
ter tijt staen ende bij wijen (door wie) den selve verset moggen wesen".
Ook toen kende men bij het gebruik van vastgoed niet altijd het verschil
tussen het mijn en het dijn; schrijver van dit artikel en wellicht ook andere vak
genoten zullen dit weieens hebben ervaren wanneer eerder geplaatste
grensmarkeringen waren verplaatst.
Meer is er over dit gebeuren niet te vertellen; blijft over de conclusie dat het
een aardige klus is geweest voor onze 16e eeuwse collega's kaartenmakers
en landmeters.
NGT GEODESIA 94 - 6
Fig. 3. De roede van de Sikkema 's.
269
Uit dit lange relaas blijken een aantal zaken.
In de eerste plaats gaat het om de ligging van „Wimersmaswette", een grens
die we in het proces-verbaal van Dekema tegenkomen als „Wymbritseraswet-
te"; met andere woorden, het gaat hier om de ligging van de westgrens van
het veen.
Vanaf een punt op het zuiden van de onderhavige grens (bij de eikeboom)
(fig. 2) moet een noord-zuidlijn worden uitgebakend. Immers volgens een oud
Vlaams woordenboek wordt onder „middag" meridiaan verstaan, zodat we
„rechten middach" wel zouden kunnen vertalen in „ware noorden".
Waar de uitgebakende
noord-zuidlijn de noordgrens
van het veen snijdt, moet
vanaf dit snijpunt in oostelijke
richting langs de noordgrens
(de Groningerswette) de af
stand in roeden worden ge
meten naar het punt waar
de „Wimersmaswette" de
noordgrens snijdt.
Omdat de processtukken van
het Hof van Friesland van
deze jaren niet bewaard zijn
gebleven, kunnen we niet
meer nagaan wat de werkelij
ke inhoud van het geschil is
geweest. Wel is duidelijk dat
het hier, evenals bij de oost
grens, gaat om de richting
en ligging van de uiterste
grenzen van het veen, zoals
die eerder door Dekema in
zijn proces-verbaal werden
beschreven.
Dat het hier gaat om de rich-
c- ting van het veen, wordt nog
Fig. 2. Grenspunt is eikeboom.
eens bevestigd door de op
merking in het slot van de
laatste opdracht van „anderhalff streeck ten westen". Dit zou kunnen wijzen
op een eerder gebruik van het kompas. Overigens betekent deze richting,
vertaald in graden, een hoek van 16,5 graden ten westen. In orde van grootte
komt deze richting globaal wel wat overeen met de richting van de Bergumer
opstrekkende percelen.