In het eerste deel wordt in hoofdstuk 1 de onderzoeks
vraag gedefinieerd, waarna in hoofdstuk 2 het beleids
kader wordt geschetst op het gebied van de ruimtelijke
ordening, van natuur en landschap en van landbouw. Een
belangrijk onderdeel vormt een inventarisatie van eisen
en wensen in hoofdstuk 3 op het gebied van natuur en
landschap. Enerzijds een literatuurstudie, anderzijds een
concretisering naar de landinrichtingsgebieden Tietjerk-
steradeel en Roden-Norg. Een korte beschrijving in
hoofdstuk 4 van een landinrichtingsproces leidt impliciet
tot de inperking van het onderzoek tot het plan in geld,
hetgeen begrijpelijk is omdat in dit onderdeel de meest
wezenlijke belangenafweging gebeurt, en een korte
weergave is gegeven van de systemen ATOR en AVL. In
hoofdstuk 5 worden vijf mogelijkheden genoemd om de
eisen en wensen in de toedeling te verwerken, namelijk
bij de vorming van de blokdelen, via koppeling aan uitruil
mogelijkheden, via het versoepelen van de agrarische
doelstelling, door alternatieven te geven aan de ligging
van landschappelijke elementen en door ecologische
criteria te verwerken in een waarderingstableau voor de
toedeling. De consequenties van een en ander worden
verduidelijkt met behulp van het experimentele project
Nieuw Achterkerken".
In het technisch, experimentele gedeelte worden twee
mogelijkheden expliciet uitgewerkt, namelijk waarde
ringstableau en uitruilmogelijkheden. De overige drie
worden impliciet meegenomen in de opzet van de toe
deling in het blok ,,Nieuw-Achterkerken".
In hoofdstuk 6 wordt methode 1, beïnvloeden toedeling
via de gewichtenset. behandeld. Eerst wordt een theo
retische beschouwing gegeven over agrarische en ecolo
gische criteria, gevolgd door een uitleg van multi-criteria
analyse. Deze methodiek wordt toegepast op de agrari
sche criteria, maar jammer genoeg niet op de ecologi
sche criteria vanwege het ontbreken van criteria in de
praktijk. In plaats daarvan is gekozen voor een algemeen
oordeel per blokdeel. De agrarische en ecologische crite
ria zijn tenslotte gecombineerd tot gewichten, welke daar
na in-de toedelingsberekening zijn gebruikt. Analyse van
de resultaten leidt tot de constatering dat de toedeling in
de gewenste richting is beïnvloed.
In methode 2 (hoofdstuk 7) wordt de toedeling ecologisch
gestuurd door uitruilcodes (type bedrijf en type bedrijfs
voering, respectievelijk kavelgrootte), die toegevoegd
worden aan blokdelen en kavelaanspraakdelen en door
aanpassing van de waardefunctie. Helaas worden deze
nieuwe waardefuncties niet besproken, zodat niet duide
lijk wordt op welke wijze de beoogde beïnvloeding is ge
dacht. Analyse van de resultaten geeft ook hier beïnvloe
ding in de gewenste richting aan.
De vergelijking van beide methoden (hoofdstuk 8) geeft
aan dat methode 1 bewerkelijker is, terwijl methode 2
inzichtelijker wordt geacht. Dit laatste is moeilijk te be
oordelen, aangezien een uitleg van de waardefuncties
ontbreekt en dus de afwegingsmotivering niet duidelijk is.
Toepassing in Tietjerksteradeel (hoofdstuk 9) geeft aan
dat methode 2 tot resultaten in de gewenste richting leidt.
Methode 1 is niet toegepast vanwege de benodigde hoe
veelheid bewerkingen.
De betekenis die wordt gegeven aan rangen en gewich
ten, wijkt af van de oorspronkelijke opvatting van de werk
groep Mechanisatie Toedeling. De rangen worden gelijk
gesteld met de wensen, terwijl de opzet was hiermee het
belang van een plaatsing aan te duiden, gezien vanuit
NGT GEODESIA 94 - 7/8
bedrijfsoogpunt. Dit oogpunt kan een mix zijn van beleid
en wensen. Het concrete verschil is gering, aangezien
wensen veelal overeenkomen met beleid. De gewichten
worden gezien als een maat voor de geschiktheid van
een plaatsing zowel vanuit oogpunt van beleid als van de
inbrengrechten van belanghebbenden. De oorspronke
lijke opzet beperkte zich tot het aangeven van de billijk
heid van een plaatsing, gezien de inbreng van belang
hebbenden. Deze billijkheid geldt dan als een maat voor
beoordeling van de plaatsing ten opzichte van beleid en
wensen (van andere belanghebbenden). De oorspronke
lijke opzet lijkt mij wat zuiverder. Uit dit oogpunt zou het
eerder in de rede hebben gelegen de rangen aan te
passen in plaats van de gewichten.
De theorie over met name ecologische criteria is nauwe
lijks vertaald naar de criteria die in de experimenten zijn
gebruikt. Dit mag echter niet verwonderlijk zijn, aange
zien de publikatie is gebaseerd op afstudeerwerk, het
geen in een beperkte tijd tot resultaat moet leiden. Voor
de verdere toekomst ligt hier nog een heel onderzoeks
veld open.
De schrijfster geeft de voorkeur aan methode 2, aan
gezien deze inzichtelijker is dan methode 1, terwijl de
resultaten van dezelfde orde zijn. Hiermee raakt zij een
wezenlijk punt bij het ontwerpen of bij andere creatieve
taken. In hoeverre is het voldoende de resultaten te inter
preteren zonder dat het ontstaansproces kan worden ge
volgd of worden begrepen. In het geval van toedelen deel
ik haar mening en geef ik de voorkeur aan een methodiek
waarbij het ontstaansproces kan worden gevolgd of waar
bij het wordt verklaard. De reden hiervoor is de noodzaak
een verantwoording te geven over het waarom van een
toedeling. Bij gebrek aan inzicht in het proces leidt dit tot
rationalisatie achteraf, hetgeen soms tot ongewenste
stellingname van de ontwerper kan leiden.
Het boek wordt afgesloten met conclusies en aanbeve
lingen (hoofdstuk 10). Hierin geeft de schrijfster onder
meer aan dat de wat mindere resultaten in het project
Tietjerksteradeel mede het gevolg zijn van het niet in de
totaal-opzet van de oplossingsverzameling meenemen
van de in het boek vervatte ideeën. Dit leidt tot haar aan
beveling om van meet af de beschreven methoden in de
toedelingspraktijk toe te passen. Iets waarbij ik mij van
harte kan aansluiten.
ir. M. P. Moolenaar
Op 9 mei 1994 nam Roel van
der Ploeg afscheid van Leica
en haar klanten. Na 32 jaar de
firma Ahrend, later Ahrin en
nu Leica te hebben vertegen
woordigd, stapte hij die dag in
de VUT.
Per 1 juni 1994 is ir. L. M. Murre benoemd tot hoofd van de sector
Landmeten en Vastgoedinformatie van de dienst Stedelijk Beheer in
Amsterdam. Hij volgt hier mee ir. J. de Boer op, die zich zal richten
op marktoriëntatie en externe ontwikkelingen met betrekking tot de
kerntaken van de sector.
343